085-4865262 (dagelijks 8.00u - 22.00u)

Hogere schadevergoeding voorarrest voor minderjarige

Geplaatst op: 16 mei 2017

Wanneer een minderjarige gewezen ten onrechte in voorarrest heeft gezeten, moet daarvoor een hogere schadevergoeding op grond van artkel 89 Sv. worden toegekend dan bij een volwassen verdachte. Hiervoor zijn meerdere argumenten te geven. In de jurisprudentie zien we gelukkig steeds meer zaken waarbij ook rechters die mening zijn toegedaan. Voorarrest voor minderjarigen weegt zwaarder en moet alleen al om die reden een hogere schadevergoeding dan het in de LOVS vastgestelde forfaitiare bedragen aan schadevergoeding opleveren.


 Rechtbank Den haag, 22 maart 2016, NbSr 2016, 109

“Voor een ieder kunnen de gevolgen van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis verschillen. Compensatie van deze gevolgen is aldus incorpereerd in voornoemde bedragen. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden is plaats voor toekenning van een hogere schadevervoeding dan de forfaitaire bedragen. Dat een zodanig zeer uitzonderlijk geval zich voordoet, zal door de verzoeker moeten worden gesteld en deugdelijk van grondslag moeten worden voorzien.”
De rechtbank is van oordeel dat in casu termen aanwezig zijn om een hoger bedrag aan schadevergoeding toe te wijzen dan het standaardbedrag, nu in raadkamer uit het verzoekschrift is gebleken dat de op de verzoeker toegepaste dwangmiddelen voor hem ingrijpende gevolgen hebben gehad. Het is aannemelijk dat het ondergaan van inverzekeringstelling voor zwaarder dan gemiddeld weegt voor een zeer kwetsbare minderjarige verdachte van net 15 jaar oud die ten tijde van zijn aanhouding verblijfplaats had in een gesloten behandelcentrum Schakenbosch, welke verblijfplaats door de raadsvrouw van verdachte ook als alternatieve verblijfsplaats als bedoeld in artikel 493 lid 3 Sv. is aangedragen. Dat verzoeker hierdoor in meer dan bovengemiddelde mate immateriele schade heeft geleden ten gevolge van de ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming is derhalve aannemelijk.


Verrekening schadevergoeding ogv art. 90 lid 3 Sv.

Geplaatst op: 05 mei 2017

Heeft u nog openstaande boetes bij het CJIB en/of andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, dan moet u bij een verzoek tot schadevergoeding ex. artikel 89 en 591a Sv. er rekening mee houden dat de toe te kennen schadevergoeding zal worden verrekend met deze boetes en geldsommen. De wettelijke basis voor deze verrekening is artikel 90 lid 3 Sv.

Wettelijk kader verrekening schadevergoeding

In de “Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (herziening gratieregeling en regeling inzake schadevergoeding voor voorlopige hechtenis)”, EK 1994-1995, 23 960, nr.270, staat onder meer:

Artikel 1

In het Wetboek van Strafvordering worden de volgende wijzingen aangebracht:

A

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

a. Na het tweede lid worden ingevoegd een nieuw derde en vierde lid die luiden:

“Indien de rechter beslist tot het toekennen van schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld en die nog niet door hem zijn voldaan.

Artikel 90 lid 3 Sv luidt thans:

Indien de rechter beslist tot het toekennen van een schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is, een en andere voor zover die nog niet door hem zijn voldaan.

Daarnaast blijkt uit de Memorie van Toelichting Kamerstukken II 1994/95, 23 960, nr. 3 Kamerstukken II 1994/95, 23 960, nr. 3, p. 5 onder meer het volgende:

(…) het door de rechter toegekende bedrag van de schadevergoeding aanstonds te verrekenen met nog openstaande aan de Staat verschuldigde geldbedragen, waartoe de verzoeker om schadevergoeding reeds bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest is veroordeeld. Daarbij valt te denken aan de schadevergoedingsmaatregel, geldboete, wederrechtelijk verkregen voordeel en storting in het Waarborgfonds Motorverkeer. Het ligt voor de hand dat een dergelijk rechterlijk bevel de inning van deze geldbedragen aanzienlijk zal vergemakkelijken (…)

Voorbeelden verrekening schadevergoeding in jurisprudentie

In de jurisprudentie komen we verschillende zaken tegen waarbij de rechter tot verrekening van de schadevergoeding is overgegaan:

  • Rb Amsterdam, 27 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:3154 (verrekening vanwege vordering benadeelde partij)

Afwijzing verrekening met schadevergoeding

Gelukkig komen we in de jurisprudentie ook voorbeelden tegen waarbij de vordering van de officier van justitie tot verrekening op grond van artikel 90 lid 3 Sv. is afgewezen:

  • Rb Limburg, 22 maart 2016, NbSr 2016, 110 (een niet actueel overzicht van de openstaande boetes)

Artikel 89 Sv. – naast immateriële, ook recht op materiële schadevergoeding

Geplaatst op: 09 januari 2017

Artikel 89 Sv. biedt een gewezen verdachte het recht om schadevergoeding te vragen na o.a. in voorarrest te hebben gezeten. Wat veel mensen niet weten, is dat het artikel niet alleen recht biedt op een forfaitaire immateriele schadevergoeding, maar ook op een materiele schadevergoeding. Dit volgt uit een uitspraak van het gerechtshof Den Haag, 8 mei 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4159. In veel gevallen is het daardoor mogelijk om een hogere schadevergoeding te vorderen.


Hof: naast immateriele schadevergoeding, ook materiele schadevergoeding

In zijn beslissing van 18 december 2014 overweet het Gerechtshof Den Haag dat de forfaitaire bedragen enkel zien op immateriële schade. Het hof wijst erop dat de forfaitaire bedragen hun oorsprong lijken te vinden in de bedragen die destijds zijn voorgesteld door de werkgroep materieel strafrecht van de NVvR in de ‘Nota inzake de toepassing van de voorlopige hechtenis c.a.’ (Trema 1990, p. 267-268). Die bedragen zien nadrukkelijk enkel op de vergoeding van gederfde levensvreugde en materiële schade, die volgens de werkgroep volledig voor vergoeding in aanmerking komt, is daar niet bij betrokken.

Voorts overweegt het hof dat civiele schadevergoedingsacties in zijn algemeenheid worden beheerst door twee principes:

1. dat er volledige vergoeding plaatsvindt van werkelijk geleden vermogensschade en
2. dat de vermogenswaarde concreet wordt berekend. 
In dat systeem past niet dat in de forfaitaire bedragen een materieel component besloten ligt, aangezien vermogensschade per geval zal verschillen en ook per geval (veelal) nauwkeurig kan worden berekend.

Tot slot wijst het hof erop dat artikel 89 Sv voorschrijft dat een verzoeker, als erfgenaam van de gewezen verdachte, geen recht kan doen gelden op vergoeding van de door de gewezen verdachte geleden immateriële schade door ondergaan voorarrest. Indien de forfaitaire bedragen zowel een materieel als een immaterieel component zouden bevatten, dan zou dit met zich brengen dat in zo’n geval het immateriële component uit het bedrag zou moeten worden gefilterd. Dit zou een onmogelijke taak zijn, aangezien het LOVS geen uitsluitsel geeft over de verhouding tussen de twee componenten en de gewezen verdachte zelf niet meer in staat is om te verklaren over de mate waarin hij de gederfde levensvreugde heeft ervaren.

Daarom oordeelt het hof oordeelt dat verzoeker naast een forfaitair bedrag voor zijn geleden immateriële schade vergoeding toekomt voor zijn daadwerkelijk geleden materiële schade.

Welke materiele schade?

Aan welke schadeposten moet dan gedacht worden? We zullen een kleine, niet limitatieve, opsomming geven:

  • gederfde inkomsten tijdens voorarrest
  • verhuiskosten
  • misgelopen uitkeringen 
  • misgelopen vakantie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4297)

In de rechtspraak komen we ook zaken tegen waarbij het NIET is gelukt om schadevergoeding te vragen:

  • Gevolgschade (bijv. Het verlies van opdrachten, en daarmee inkomsten, na afloop van de aanhouding en inverzekeringstelling door de houding en het optreden van de officier van justitie in de media kwam niet voor vergoeding in aanmerking. ‘De procedure ex artikel 89 Sv is echter niet bedoeld voor kennelijke gevolgschade ten gevolge van de wijze van optreden van het Openbaar Ministerie in een bepaalde strafzaak.’)

Hogere schadevergoeding

Bij de immateriele schadevergoeding kunnen redenen bestaan om een hogere vergoeding toe te kennen:

  • Uitgebreide media-aandacht (Rechtbank Zutphen, 13 juni 2008, ECLI:NL:RBZUT:2008:BD3913)
  • Zware dwangmiddelen (Rechtbank Rotterdam, 30 september 2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AU3601 en Rechtbank Rotterdam, 7 november 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AZ4955)
  • Psychische gevolgen van voorarrest (Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7605)

Let op: besparingen in mindering brengen

De kosten die een verzoeker bespaart doordat hij in voorarrest zit, worden overeenkomstig de norm van het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) in mindering gebracht. Indien je meent dat hiervan afgeweken zou moeten worden, dient dit expliciet te worden onderbouwd. Soms kunnen echter ook minder voor de hand liggende schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen. Zo werden de kosten voor een nieuw geboekte vakantie door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan verzoeker vergoed. Verzoeker was destijds aangehouden op Schiphol, en door zijn vrijheidsbeneming had hij zijn vlucht gemist. Ook zijn partner ging niet op vakantie. De kosten van deze vakantie werden niet gerestitueerd.


Volledige schadevergoeding voor eerste dag inverzekeringstelling

Geplaatst op: 18 oktober 2016

Voor de berekening van de aftrek van het voorarrest wordt de eerste dag van de verzekering als een volle dag aangemerkt. Dit volgt uit de uitspraak van het Hof den Haag, 1 september 2016, NbSr 2016, 181.

€ 105,00 schadevergoeding voor eerste dag inverzekeringstelling

Verzoeker is van het hem ten laste gelegde feit vrijgesproken. Dit arrest is onherroepelijk geworden en namens verzoeker is vervolgens bij een tijdig ter griffie van het Hof ingekomen verzoekschrift gevraagd om toekenning van een schadevergoeding van € 105,00 ter zake van het door de verzoeker in zijn strafzaak ondergane voorarrest. Verzoeker is niet verschenen bij de behandeling van het verzoekschrift door de raadkamer, waarna de advocaat-generaal geconcludeerd heeft tot afwijzing van het verzoek.

Eerste dag inverzekeringstelling telt als volledige dag

De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing, waarmee hij op grond van art. 89 lid 1 Sv vergoeding kan vragen voor de schade, die hij heeft geleden als gevolg van het door hem ondergane voorarrest. Ingevolge het hier toepasselijke art. 90 lid 1 Sv heeft toekenning van die schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het Hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Anders dan de advocaat-generaal acht het Hof in de onderhavige procedure termen aanwezig voor analoge toepassing van art. 27 lid 2 Sr, dat bepaalt dat voor de berekening van de aftrek van het voorarrest de eerste dag van de verzekering als een volledige dag wordt aangemerkt.

Bij zijn oordeel heeft het Hof tevens gelet op HR 9 februari 1993, DD 1993, 291, waarin werd overwogen dat een veroordeelde recht heeft op een volledige dag aftrek van voorarrest, ook indien de inverzekeringstelling maar enkele uren heeft geduurd.

Het Hof wijst het verzoek dus toe en kent een schadevergoeding toe volgens de gebruikelijke forfaitaire vergoedingsmaatstaf van €105,00.


Reistijd advocaat dient volledig te worden vergoed

Geplaatst op: 08 augustus 2016

Sommige rechtbanken willen niet de volledige reistijd van de advocaat vergoeden. Dat is niet terecht! VHet Gerechtshof Den Haag is van oordeel dat de declaraties van advocaten ten aanzien van reistijd gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd, integraal voor vergoeding in aanmerking komen tenzij deze onredelijk hoog voorkomen.anuit het uitgangspunt van de vrije advocaatkeuze kan een client een advocaat kiezen die hij zelf wil, ongeacht waar die advocaat vandaan moet komen. Wanneer bij vrijspraak of sepot deze reistijd later niet zou worden vergoed, leidt dat tot een beperking in deze vrije advocaatkeuze (Gerechtshof Den Haag, 26 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5621).


 Gerechtshof:

“De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing die de verzoeker op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op vergoeding van de ten behoeve van de strafzaak gemaakte kosten voor rechtsbijstand, indien en voor zover daartoe – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Het hof acht die gronden van billijkheid aanwezig. Voorts is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat de declaraties van advocaten ten aanzien van reistijd gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd, integraal voor vergoeding in aanmerking komen tenzij deze onredelijk hoog voorkomen, hetgeen naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet het geval is.”


Vermogensschade vanwege faillissement bedrijf na detentie afgewezen

Geplaatst op: 12 juni 2016

Het is niet eenvoudig om vermogensschade te claimen omdat na detentie het bedrijf van de verdachte failliet is gegaan. Hier kleven heel wat haken en ogen aan:

  • Is het niet de curator die eventuele schadevergoeding moet vorderen?
  • Bestaat er voldoende causaal verband tussen de schade en de detentie?
  • Is de schade in voldoende mate inzichtelijk gemaakt en onderbouwd?

Curator had schadevergoeding moeten vorderen

Rechtbank Rotterdam, 16 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7605
Het restaurant was eigendom van de besloten vennootschap [naam] (verder: de vennootschap). Uit de stukken blijkt dat deze vennootschap op 22 mei 2006 is opgericht door verzoeker en twee medeoprichters. Voor zover er sprake is van bedrijfsschade is het derhalve aan (een vertegenwoordiger van) de vennootschap – dan wel de curator in geval van faillissement – om deze schade te claimen. Echter, de vennootschap zelf (respectievelijk de curator) heeft ter zake geen aanspraken, nu zij immers niet is aan te merken als gewezen verdachte in de zin van artikel 89 Sv.


Vermogensschade vanwege faillissement bedrijf na detentie afgewezen

Geplaatst op: 12 juni 2016

Het is niet eenvoudig om vermogensschade te claimen omdat na detentie het bedrijf van de verdachte failliet is gegaan. Hier kleven heel wat haken en ogen aan:

  • Is het niet de curator die eventuele schadevergoeding moet vorderen?
  • Bestaat er voldoende causaal verband tussen de schade en de detentie?
  • Is de schade in voldoende mate inzichtelijk gemaakt en onderbouwd?

Curator had schadevergoeding moeten vorderen

Rechtbank Rotterdam, 16 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7605
Het restaurant was eigendom van de besloten vennootschap [naam] (verder: de vennootschap). Uit de stukken blijkt dat deze vennootschap op 22 mei 2006 is opgericht door verzoeker en twee medeoprichters. Voor zover er sprake is van bedrijfsschade is het derhalve aan (een vertegenwoordiger van) de vennootschap – dan wel de curator in geval van faillissement – om deze schade te claimen. Echter, de vennootschap zelf (respectievelijk de curator) heeft ter zake geen aanspraken, nu zij immers niet is aan te merken als gewezen verdachte in de zin van artikel 89 Sv.


Wanneer verdachte ivm schadevergoeding strafzaak 591a Sv.

Geplaatst op: 12 juni 2016

Wanneer is iemand nu verdachte geweest zodat hij ook op grond van artikel 591a Sv. schadevergoeding kan vorderen voor de kosten van rechtsbijstand. Deze vraag deed zich voor in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, 16 oktober 2016, ECLI:NL:RBROT:2015:7603.

Gewezen verdachte

De vraag die zich thans voordoet, is of verzoeker kan worden aangemerkt als een ‘gewezen verdachte’. Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 27 Sv wordt, vóórdat de vervolging is aangevangen, als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.

Blijk van onderzoek door politie is onvoldoende

Uit de zich bij de stukken bevindende brief van officier van justitie mr. W.B.J. ten Have van 7 januari 2014 aan verzoeker blijkt dat op 8 juli 2013 aangifte tegen hem is gedaan ter zake van seksueel misbruik van een minderjarige leerling van de school waar verzoeker toen werkzaam was, alsook dat naar aanleiding van die aangifte diverse getuigen zijn gehoord. De politie heeft verzoeker bij brief van 17 december 2013 verzocht om op 6 januari 2014 te verschijnen op het politiebureau in Sliedrecht voor een gesprek over de tegen hem gedane aangifte. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 6 januari 2014 heeft de politie verzoeker tijdens dat gesprek verteld waarvan aangifte is gedaan, alsook dat de officier van justitie op basis van de uitkomst van het onderzoek dat op de aangifte is gevolgd heeft besloten om verzoeker niet als verdachte aan te merken. De officier van justitie heeft dit bij brief van 7 januari 2014 aan verzoeker bevestigd.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat naar aanleiding van een gedane aangifte onderzoek door de politie wordt gedaan, niet maakt niet dat de persoon waartegen aangifte is gedaan direct als verdachte is aangemerkt. Gezien de gang van zaken zoals hiervoor beschreven, moet voorts worden geconcludeerd dat de verzoeker nimmer door politie of justitie als verdachte is aangemerkt.

Uitnodigen op bureau voor verhoor

Het feit dat de uitnodiging om aan het bureau te verschijnen van 17 december 2013 als onderwerp de tekst “uitnodiging voor verhoor” bevat, maakt dat niet anders. Uit het proces-verbaal blijkt dat van een “verhoor” in het geheel geen sprake is geweest. Verzoeker is in het gesprek direct medegedeeld dat hij niet als verdachte is aangemerkt, hetgeen door (de gemachtigde van) verzoeker ook niet is betwist.
Dat verzoeker (buiten toedoen van politie en justitie) reeds in de zomer van 2013 bekend is geworden met het feit dat aangifte tegen hem was gedaan en dat de politie bezig was met onderzoek, ten gevolge waarvan hij op 16 september 2013 een raadsman heeft ingeschakeld en kosten heeft gemaakt, maakt het voorgaande evenmin anders. Dat verzoeker een raadsman heeft ingeschakeld is onder deze omstandigheden niet onbegrijpelijk, echter voor vergoeding uit ’s Rijks kas van de hiervoor gemaakte kosten is slechts plaats indien hij door politie of justitie als verdachte is aangemerkt. Nu hiervan geen sprake is geweest, kan verzoeker niet kan worden aangemerkt als een ‘gewezen verdachte’ in de zin van artikel 591a Sv.


Beoordelingskader bij verzoek schadevergoeding 591a Sv. voor kosten van rechtsbijstand

Geplaatst op: 10 juni 2016

In de uitspraak van de rechtbank Gelderland, van 30 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8257 geeft de rechtbank een uitgebreide uiteenzetting van het beoordleingskader bij een verzoek tot schadevergoeding ex artikel 591a Sv. voor de kosten van rechtsbijstand.

Bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat is toegestaan

De procedure van artikel 591a Wetboek van Strafvordering betreft een raadkamerprocedure waarop de artikelen 21 tot en met 25 Wetboek van Strafvordering van toepassing zijn. Ingevolge art. 23, derde lid, Wetboek van Strafvordering kunnen procespartijen zich slechts ‘laten bijstaan’ door een raadsman of advocaat. Een met artikel 279 Sv. (de uitdrukkelijk gemachtigde advocaat) overeenkomstige regeling kent de raadkamerprocedure niet.
In zijn beschikking van 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO1633 (herhaald op 17 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN7749), heeft de Hoge Raad ten aanzien van de vraag door wie een procesdeelnemer zich bij de behandeling in raadkamer kan doen bijstaan of vertegenwoordigen geoordeeld dat een redelijke, aan de eisen van een goede procesorde beantwoordende en met het stelsel van de wet verenigbare wetstoepassing meebrengt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in raadkamerprocedures de procesdeelnemer die bij de behandeling door de raadkamer niet is verschenen, zich aldaar kan laten vertegenwoordigen door een raadsman of advocaat mits deze verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd, onverminderd de bevoegdheid van de raadkamer te bevelen dat [de procesdeelnemer] in persoon zal verschijnen in geval zij het wenselijk acht dat hij bij de behandeling aanwezig is. Op het uitgangspunt dat een procesdeelnemer zich door een advocaat kan laten vertegenwoordigen, zijn uitzonderingen denkbaar.
De raadkamer overweegt dat de advocaat heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door verzoeker om deze te vertegenwoordigen. Nu de raadkamer geen aanleiding ziet om een uitzondering op voormeld uitgangspunt te maken, zal de raadkamer de advocaat beschouwen als vertegenwoordiger van verzoeker. Hetgeen de advocaat heeft verklaard, heeft dan ook te gelden als gedaan door verzoeker.

Het beoordelingskader van artikel 591a Sv. in het algemeen

Artikel 591a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering biedt – kort weergegeven – de mogelijkheid een vergoeding aan de gewezen verdachte toe te kennen voor de kosten die deze heeft gemaakt wegens werkzaamheden van een raadsman (M/V), indien ‘de zaak’ is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel dan wel toepassing van artikel 9a Sr., ongeacht de fase van het strafproces op het moment van eindiging.
Ingevolge artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 90 Wetboek van Strafvordering, is daarbij beslissend of in het concrete geval voor toekenning van zo’n vergoeding gronden van billijkheid aanwezig zijn, bij de beoordeling waarvan de rechter rekening dient te houden met alle omstandigheden van het geval en de levensomstandigheden van de gewezen verdachte (art. 90, tweede lid Sv). Bij deze beoordeling gaat het niet om een eventuele onrechtmatigheid zijdens de overheid, maar om het billijkheidsoordeel.
Daarbij kan ook worden betrokken de vraag of – en zo ja, in hoeverre – de gewezen verdachte het maken van kosten voor een raadsman aan zichzelf te wijten heeft, derhalve of sprake is van – in de terminologie van de wetgever van 1926 – “aan zijne eigen houding te wijten”, dan wel – in de terminologie van de wetgever van 1972 – dat “op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen” (vgl. onder meer: Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756).
Onder het begrip ‘de zaak’ moet worden verstaan al datgene waarop het rechtsgeding (in de zin van artikel 258 Sv.) tegen de gewezen verdachte betrekking heeft. Kenmerkend voor ‘de zaak’ is derhalve dat deze door een dagvaarding aanhangig is gemaakt. Dit kan dus ook betrekking hebben op verschillende feiten, ongeacht of daartussen onderling verband bestaat.
Nu vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ertoe heeft geleid dat artikel 591a Sv. ook van toepassing kan zijn op beëindiging van ‘de zaak’ door een sepotbeslissing door het openbaar ministerie, zal bij de beoordeling van de definitie ‘zaak’ in dat geval in beginsel moeten worden uitgegaan van het gehele feitencomplex waarop het voorbereidend onderzoek (in de zin van artikel 132 Sv.) ten tijde van het nemen van de sepotbeslissing is gericht. Dit geldt ook indien het voorbereidend onderzoek zich heeft gericht op verschillende strafbare feiten.

Grond van redelijkheid en billijkheid; Kosten raadsman en billijkheid van toerekening aan de gewezen verdachte in het algemeen

Het voornoemde billijkheidsoordeel betekent dat het onderzoek van de rechter primair is gericht op de gedragingen van en omstandigheden betreffende de gewezen verdachte. Daarbij mag ook worden gelet op het feitencomplex dat aan de vervolging ten grondslag lag. Immers, beslissend is of het in het concrete geval billijk is een vergoeding aan de gewezen verdachte.
De vraag in hoeverre de declaratie van de raadsman op zichzelf billijk is te achten, is dan ook in de procedure van artikel 591a Sv. doorgaans van secondair belang. Het onderzoek in raadkamer pleegt beperkt te blijven tot een marginale toetsing van de vraag of de gedecla-reerde werkzaamheden in redelijkheid van belang zijn geweest voor de rechtsbijstand van de gewezen verdachte in het kader van ‘de zaak’.
Voor de beoordeling van de vraag in hoeverre vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in aanmerking komt, dienen deze kosten vanzelfsprekend wel steeds te worden onderbouwd met ten minste een einddeclaratie en een urenspecificatie van de raadsman (vgl. Hof Arnhem 18-12-2006, ECLI:NL:GHARN:2006:BC7395, alsmede Hof Den Bosch 5-10-2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK5774).
Deze declaratie en urenspecificatie dienen om de rechter inzicht te geven in aard en doel van de door de raadsman verrichte juridisch relevante werkzaamheden. Die werkzaamheden komen immers slechts voor vergoeding in aanmerking indien deze betrekking hebben op ‘de zaak’, zoals hiervoor omschreven. Zo zullen bijvoorbeeld kosten, gemaakt in het kader van een arbeidsrechtelijke nasleep van de strafrechtelijke verdenking, niet zonder meer in aanmerking komen voor vergoeding krachtens artikel 591a Wetboek van Strafvordering.
Bij een niet-billijke declaratie valt te denken aan evident bovenmatige declaraties, zoals bijvoorbeeld vele uren “dossierstudie” in een klein en overzichtelijk dossier. Een vergelijk-bare discrepantie kan ontstaan indien tegen een hoog specialistentarief wordt gedeclareerd en tegelijkertijd vele uren zijn besteed aan “jurisprudentieonderzoek”.

Ook is denkbaar dat een op zichzelf juiste en billijke declaratie, desondanks, buiten vergoeding krachtens artikel 591a Sv. blijft. Daarbij kan – behalve aan een voorbeeld zoals de arbeidsrechtelijke nasleep, hierboven – worden gedacht aan gedeclareerde uren die de raadsman heeft besteed aan de zorg voor bijvoorbeeld het achterblijvende gezin van een gedetineerde cliënt. Hetzelfde geldt voor de declaratie van “overleg met cliënt” wegens het voeren van ‘coachende gesprekken’ met de gewezen verdachte, welke gesprekken evenwel niet van belang waren voor ‘de zaak’.
Verder dienen de urenspecificatie en declaratie van de raadsman inzicht te geven in de vraag ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht. Immers, het is de gewezen verdachte die verzoekt om vergoeding en jegens wie de rechter het billijkheidscriterium moet toepassen. Deze kwestie is in elk geval steeds aan de orde indien een raadsman voor meer dan één verdachte in dezelfde zaak is opgetreden. Meer in het bijzonder dient de rechter zich hieromtrent zeer kritisch op te stellen indien weliswaar de gewezen verdachte niet is veroordeeld tot straf of maatregel, maar de medeverdachte(n) wel. Het kan immers niet zo zijn dat de kosten van rechtsbijstand voor een veroordeelde – die immers zelf geen aanspraak kan maken op de vergoedingsregeling van artikel 591a Sv. – worden afgewenteld op de Staat door de werkzaamheden ten behoeve van die veroordeelde bewust of onbewust op te nemen in de urenspecificatie en declaratie van de gewezen verdachte.

Voorts is in het kader van voornoemd billijkheidsoordeel van belang dat helderheid ontstaat over de vraag welke schade daadwerkelijk voor de gewezen verdachte is ontstaan door de inzet van de raadsman. Zo sluit artikel 44a (juncto de artikelen 32 en 33) van de Wet op de rechtsbijstand, bijvoorbeeld, vergoeding krachtens artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering uit, indien in een eerder stadium een toevoeging door de Raad voor de rechtsbijstand is afgegeven (vgl. in dit verband ook Hoge Raad 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4098). Krachtens artikel 44, tweede lid, Wet op de rechtsbijstand is zelfs de eigen bijdrage niet verschuldigd, indien een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel. In dat geval dient de rechtsbijstandverlener de eigen bijdrage te restitueren aan de gewezen verdachte, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan.

In het verlengde hiervan zijn diverse andere situaties voorstelbaar waarin het billijkheids-oordeel leidt tot uitsluiting van een vergoeding krachtens artikel 591a Sv. Te denken valt aan situaties waarin schadevergoeding plaatsvindt uit een andere bron, zoals bijvoorbeeld:
 een (rechtsbijstand-)verzekering;
 door een wettelijke vergoedingsregeling, zoals de ‘ Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie ‘;
 ten gevolge van een civielrechtelijke veroordeling tot schadevergoeding wegens het doen van een valse aangifte;
 door de bereidheid van een derde om – ten gunste van de gewezen verdachte – de kosten van de raadsman te voldoen.
Ook valt te denken aan de situatie dat vergoeding van de rechtsbijstandskosten niet billijk is voor zover (gedeeltelijk) verrekening mogelijk is, bijvoorbeeld de verrekening van de BTW door een ondernemer (veelal een betrokken rechtspersoon).
Ten slotte mag er op worden vertrouwd dat, ook bij de declaratie, de beroeps- en gedragsregels van de eigen beroepsgroep in acht zijn genomen.


Alleen na intrekking toevoeging recht op vergoeding kosten rechtsbijstand

Geplaatst op: 10 juni 2016

De raadsman stond zijn cliënt (verzoeker) bij op basis van een toevoeging. Hij heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om meer uren te vergoeden in de strafzaak en de Raad voor Rechtsbijstand heeft dat verzoek afgewezen. De raadsman heeft met zijn cliënt de afspraak gemaakt om op betalende basis zijn werkzaamheden verder te verrichten. Er was geen sprake van intrekking of beëindiging van de toevoeging ex art. 44a WRB (Rb Rotterdam, 6 januari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:263).


Ingevolge artikel 44a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) wordt indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, Sv toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.

Een verdachte kan zich in een strafproces laten bijstaan door een raadsman die hetzij rechtsbijstand verleent op basis van een toevoeging, hetzij op betalende basis. Het bepaalde in artikel 44a WRB brengt mee dat de keuze voor de grondslag van de rechtsbijstand moet worden gemaakt voordat daadwerkelijk rechtsbijstand is verleend (Kamerstukken II, 2003-2004, 29756, nr. 3, p. 2). Wanneer sprake is van een last tot toevoeging, moet voorts volstrekte helderheid worden betracht over de vraag of van de op basis van deze last verstrekte toevoeging gebruik wordt gemaakt, dan wel dat de betrokken verdachte door een gekozen raadsman betalend wordt bijgestaan. Dat betekent onder meer dat wanneer de raadsman die op basis van een last aan de verdachte is toegevoegd, de verdachte betalend zal bijstaan, onmiddellijk van deze wijziging van de basis waarop rechtsbijstand wordt verleend, kennis moet worden gegeven aan de voorzitter van het college dat de last heeft afgegeven, en aan de Raad voor Rechtsbijstand (ECLI:NL:GHDHA:2013:5107).

Verzocht is om vergoeding van het honorarium van de raadsman voor werkzaamheden ten behoeve van de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker ter hoogte van € 2.359,50. Daaraan is een urenspecificatie ten grondslag gelegd.

De raadsman stond de verzoeker in het kader van zijn strafzaak bij op basis van een toevoeging. De raadsman heeft aan de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om meer uren te vergoeden in de strafzaak van verzoeker. De Raad voor Rechtsbijstand heeft dat verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de raadsman met verzoeker de afspraak gemaakt om op betalende basis zijn werkzaamheden verder te verrichten. De raadsman heeft na afloop van de strafzaak zijn einddeclaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend, waarbij hij nog een extra punt heeft gekregen.

De rechtbank overweegt dat van intrekking of beëindiging van de toevoeging als bedoeld in artikel 44a WRB geen sprake was toen de raadsman de kosten maakte die thans worden gedeclareerd. Dat maakt dat het verzoek gezien het bepaalde in dit artikel niet voor toewijzing vatbaar is.

De verzuchting van de raadsman dat het steeds lastiger wordt om cliënten op toevoegingsbasis bij te staan, is, alhoewel niet oninvoelbaar, geen om in afwijking van de wettelijke systematiek het verzoek toch toe te wijzen.


Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Schadevergoeding