085-4865262 (dagelijks 8.00u - 22.00u)

Alleen na intrekking toevoeging recht op vergoeding kosten rechtsbijstand

Geplaatst op: 10 juni 2016

De raadsman stond zijn cliënt (verzoeker) bij op basis van een toevoeging. Hij heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om meer uren te vergoeden in de strafzaak en de Raad voor Rechtsbijstand heeft dat verzoek afgewezen. De raadsman heeft met zijn cliënt de afspraak gemaakt om op betalende basis zijn werkzaamheden verder te verrichten. Er was geen sprake van intrekking of beëindiging van de toevoeging ex art. 44a WRB (Rb Rotterdam, 6 januari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:263).


Ingevolge artikel 44a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) wordt indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, Sv toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.

Een verdachte kan zich in een strafproces laten bijstaan door een raadsman die hetzij rechtsbijstand verleent op basis van een toevoeging, hetzij op betalende basis. Het bepaalde in artikel 44a WRB brengt mee dat de keuze voor de grondslag van de rechtsbijstand moet worden gemaakt voordat daadwerkelijk rechtsbijstand is verleend (Kamerstukken II, 2003-2004, 29756, nr. 3, p. 2). Wanneer sprake is van een last tot toevoeging, moet voorts volstrekte helderheid worden betracht over de vraag of van de op basis van deze last verstrekte toevoeging gebruik wordt gemaakt, dan wel dat de betrokken verdachte door een gekozen raadsman betalend wordt bijgestaan. Dat betekent onder meer dat wanneer de raadsman die op basis van een last aan de verdachte is toegevoegd, de verdachte betalend zal bijstaan, onmiddellijk van deze wijziging van de basis waarop rechtsbijstand wordt verleend, kennis moet worden gegeven aan de voorzitter van het college dat de last heeft afgegeven, en aan de Raad voor Rechtsbijstand (ECLI:NL:GHDHA:2013:5107).

Verzocht is om vergoeding van het honorarium van de raadsman voor werkzaamheden ten behoeve van de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker ter hoogte van € 2.359,50. Daaraan is een urenspecificatie ten grondslag gelegd.

De raadsman stond de verzoeker in het kader van zijn strafzaak bij op basis van een toevoeging. De raadsman heeft aan de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om meer uren te vergoeden in de strafzaak van verzoeker. De Raad voor Rechtsbijstand heeft dat verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de raadsman met verzoeker de afspraak gemaakt om op betalende basis zijn werkzaamheden verder te verrichten. De raadsman heeft na afloop van de strafzaak zijn einddeclaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend, waarbij hij nog een extra punt heeft gekregen.

De rechtbank overweegt dat van intrekking of beëindiging van de toevoeging als bedoeld in artikel 44a WRB geen sprake was toen de raadsman de kosten maakte die thans worden gedeclareerd. Dat maakt dat het verzoek gezien het bepaalde in dit artikel niet voor toewijzing vatbaar is.

De verzuchting van de raadsman dat het steeds lastiger wordt om cliënten op toevoegingsbasis bij te staan, is, alhoewel niet oninvoelbaar, geen om in afwijking van de wettelijke systematiek het verzoek toch toe te wijzen.


Volledige schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand advocaat

Geplaatst op: 08 juni 2016

Indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat de kosten van rechtsbijstand met het oog op een effectieve en behoorlijke verdediging van de verdachte noodzakelijk zijn, dienen de kosten van rechtsbijstand volledig door de rechter te worden vergoed, zo volgt uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag, 12 december 2000, LJN: AA8923.

Het gerechtshof overweegt:

“Artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering opent de mogelijkheid voor vergoeding van onder meer de kosten van rechtsbijstand, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De toekenning van een schadevergoeding heeft plaats, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Naar het oordeel van het hof zijn gronden van billijkheid aanwezig tot vergoeding van verzoekers kosten van rechtsbijstand, zoals in het verzoekschrift vermeld, te weten, in totaal, een bedrag van f.585.659,98.

Het staat de rechter weliswaar vrij in bepaalde gevallen op gronden van billijkheid de vergoeding van kosten van rechtsbijstand te beperken tot een bedrag dat lager is dan hetgeen aan de gewezen verdachte in rekening is gebracht, maar het hof ziet daartoe in het onderhavige geval geen aanleiding.

Bijzondere omvang en complexiteit strafzaak

Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de bijzondere omvang en complexiteit van de onderhavige strafzaak, alsmede de zeer lange duur van onderzoek, vervolging en behandeling daarvan, een en ander mede veroorzaakt door het feit dat de voortgang in de strafzaak tegen verzoeker in sterke mate afhankelijk was van de voortgang in de strafzaak tegen een andere verdachte die tegelijk met verzoeker werd vervolgd, te weten [medeverdachte].

Proceshouding mag niet leiden tot afwijzen of matiging schadevergoeding

Verzoeker is van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. In zijn arrest van 21 maart 2000 in de zaak Rushiti (no. 28389/95) overwoog het EHRM onder meer (§ 31): “The Court cannot but affirm the general rule stated in the Sekanina judgment that, following a final acquittal, even the voicing of suspicions regarding an accused’s innocence is no longer admissible. The Court, thus, considers that once an acquittal has become final – be it an acquittal giving the accused the benefit of the doubt in accordance with Article 6 § 2 – the voicing of any suspicions of guilt, including those expressed in the reasons for the acquittal, is incompatible with the presumption of innocence”. Deze rechtsoverwegingen tot uitgangspunt nemend levert naar het oordeel van het hof noch de proceshouding van verzoeker noch enige andere omstandigheid waaronder de strafzaak tegen verzoeker is vervolgd en berecht, een grond van billijkheid op die het hof aanleiding zou moeten geven kosten van rechtsbijstand niet of slechts gedeeltelijk te vergoeden.

Volledige toewijzing schadevergoeding

Het hof ziet ook geen grond voor beperking van vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de – door het hof overigens op zich relevante geachte en als zodanig door het hof ter discussie gestelde – omstandigheid, dat namens verzoeker allerlei (preliminaire) verweren zijn gevoerd die (mede) betrekking hadden op punten, bij artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering vermeld, en die niet dan wel slechts ten dele zijn gehonoreerd ofwel ontijdig zijn bevonden.

Indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat de kosten van rechtsbijstand met het oog op een effectieve en behoorlijke verdediging van de verdachte noodzakelijk zijn, hetgeen in de onderhavige strafzaak het geval is geweest, dan zou de verdachte ontoelaatbaar in zijn verdediging worden beknot, indien hij er geheel dan wel gedeeltelijk van zou moeten afzien om die noodzakelijke kosten van rechtsbijstand te maken, op grond van de enkele omstandigheid dat die kosten in geval van een algehele vrijspraak mogelijkerwijs niet dan wel slechts gedeeltelijk door de Staat zouden worden vergoed. Een dergelijke beknotting van de verdedigingsmogelijkheden van een verdachte zou naar het oordeel van het hof strijd opleveren, zowel met het beginsel van gelijkheid van processuele rechten, een van de elementen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, als met het recht van de verdachte om zichzelf – effectief en behoorlijk – te verdedigen als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder c, EVRM. Bovengenoemde omstandigheid levert in de onderhavige zaak dan ook geen grond van billijkheid op die het hof ertoe zou moeten brengen de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op een lager bedrag te stellen.

Artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering opent de mogelijkheid voor vergoeding van onder meer de kosten van rechtsbijstand, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De toekenning van een schadevergoeding heeft plaats, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Naar het oordeel van het hof zijn gronden van billijkheid aanwezig tot vergoeding van verzoekers kosten van rechtsbijstand, zoals in het verzoekschrift vermeld, te weten, in totaal, een bedrag van f.585.659,98.

Het staat de rechter weliswaar vrij in bepaalde gevallen op gronden van billijkheid de vergoeding van kosten van rechtsbijstand te beperken tot een bedrag dat lager is dan hetgeen aan de gewezen verdachte in rekening is gebracht, maar het hof ziet daartoe in het onderhavige geval geen aanleiding.

Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de bijzondere omvang en complexiteit van de onderhavige strafzaak, alsmede de zeer lange duur van onderzoek, vervolging en behandeling daarvan, een en ander mede veroorzaakt door het feit dat de voortgang in de strafzaak tegen verzoeker in sterke mate afhankelijk was van de voortgang in de strafzaak tegen een andere verdachte die tegelijk met verzoeker werd vervolgd, te weten [medeverdachte].

Verzoeker is van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. In zijn arrest van 21 maart 2000 in de zaak Rushiti (no. 28389/95) overwoog het EHRM onder meer (§ 31): “The Court cannot but affirm the general rule stated in the Sekanina judgment that, following a final acquittal, even the voicing of suspicions regarding an accused’s innocence is no longer admissible. The Court, thus, considers that once an acquittal has become final – be it an acquittal giving the accused the benefit of the doubt in accordance with Article 6 § 2 – the voicing of any suspicions of guilt, including those expressed in the reasons for the acquittal, is incompatible with the presumption of innocence”. Deze rechtsoverwegingen tot uitgangspunt nemend levert naar het oordeel van het hof noch de proceshouding van verzoeker noch enige andere omstandigheid waaronder de strafzaak tegen verzoeker is vervolgd en berecht, een grond van billijkheid op die het hof aanleiding zou moeten geven kosten van rechtsbijstand niet of slechts gedeeltelijk te vergoeden.

Het hof ziet ook geen grond voor beperking van vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de – door het hof overigens op zich relevante geachte en als zodanig door het hof ter discussie gestelde – omstandigheid, dat namens verzoeker allerlei (preliminaire) verweren zijn gevoerd

die (mede) betrekking hadden op punten, bij artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering vermeld, en die niet dan wel slechts ten dele zijn gehonoreerd ofwel ontijdig zijn bevonden.

Indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat de kosten van rechtsbijstand met het oog op een effectieve en behoorlijke verdediging van de verdachte noodzakelijk zijn, hetgeen in de onderhavige strafzaak het geval is geweest, dan zou de verdachte ontoelaatbaar in zijn verdediging worden beknot, indien hij er geheel dan wel gedeeltelijk van zou moeten afzien om die noodzakelijke kosten van rechtsbijstand te maken, op grond van de enkele omstandigheid dat die kosten in geval van een algehele vrijspraak mogelijkerwijs niet dan wel slechts gedeeltelijk door de Staat zouden worden vergoed. Een dergelijke beknotting van de verdedigingsmogelijkheden van een verdachte zou naar het oordeel van het hof strijd opleveren, zowel met het beginsel van gelijkheid van processuele rechten, een van de elementen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, als met het recht van de verdachte om zichzelf – effectief en behoorlijk – te verdedigen als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder c, EVRM. Bovengenoemde omstandigheid levert in de onderhavige zaak dan ook geen grond van billijkheid op die het hof ertoe zou moeten brengen de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op een lager bedrag te stellen.

De kosten van het opstellen van het verzoekschrift worden door het hof vastgesteld op f.1.175,– (inclusief BTW).


Schadevergoeding bij onthouden medische zorg

Geplaatst op: 03 juni 2016

Wanneer u tijdens uw detentie niet de geschikte medische zorg hebt gekregen voor uw gezondheidsproblemen, zou dat na een sepot of een vrijspraak nog zelfs kunnen leiden tot een hogere schadevergoeding. Het onthouden van de noodzakelijke medische zorg een onmenselijke en vernederende aanpak, zo oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ook in de zaak Yunus.


Het Europees Hof concludeert dat de activisten tijdens hun detentie in eigen land geen geschikte medische zorg hebben gekregen voor hun gezondheidsproblemen. Zo had Leyla Yunus onder meer last van diabetes en galstenen, en had haar man een chronische verhoogde bloeddruk. Volgens het Hof is hun situatie in de gevangenis verslechterd door gebrek aan goede zorg. Het Hof spreekt zelfs over een ,,onmenselijke en vernederende aanpak”. De regering in Azerbeidzjan heeft altijd volgehouden dat de toestand van het echtpaar stabiel was en dat ze geen noodzaak zag de twee naar een ziekenhuis over te brengen.


Schadevergoeding voor voorarrest ondanks veroordeling ander feit

Geplaatst op: 11 mei 2015

Uitgangspunt bij de toekenning van schadevergoeding wegens onterecht voorarrest is dat de strafzaak is geeindigd in een vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of sepot. Het moet dan gaan om een integrale vrijspraak. U moet van alle ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken. Wanneer u toch bent veroordeeld voor een feit, hoe onbenullig dat feit ook is, hebt u in beginsel geen recht op schadevergoeding voor het onterechte voorarrest, zelf niet als voor het feit waarvoor u bent veoordeeld uiteindelijk geen gevangenisstraf is opgelegd of een straf die minder is dan de tijd dat u al in voorarrest hebt gezeten.


Uitzondering: geen voorarrest mogelijk

Er geldt evenwel een wettelijke uitzondering op dit algemene uitgangspunt: wanneer u enkel bent veroordeeld voor een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk zou zijn, hebt u toch recht op schadevergoeding vanwege het onterechte voorarrest. 

Uitzonderingen in jurisprudentie

Toch zien we ook in de jurisprudentie enkele uitzonderingen, waarbij er door de rechter toch een schadevergoeding wordt toegekend ondanks de veroordeling voor een klein feit.

Gerechtshof Amsterdam, 4 december 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ4693

Op de dagvaarding met het parketnummer 13/047413-04 voor de zitting van de rechtbank te Amsterdam van 20 december 2004 is een drietal feiten vermeld, kortgezegd:
1. poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling dan wel poging daartoe op 27 april 2004;
2. mishandeling op 14 december 2003 en
3. bedreiging op 14 december 2003.
De feiten 2 en 3 zijn aanvankelijk onder het nummer 13/032591-03 ten parkette ingeschreven. Ten tijde van het aanbrengen van feit 1 stond dit laatste parketnummer nog open. Kennelijk is deze zaak vervolgens gevoegd bij de al bestaande zaak, zodat de dagvaarding met het parketnummer 13/047413-04 uiteindelijk de drie genoemde feiten bevatte.
De onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten zijn van betrekkelijk eenvoudige aard en zouden, naar kan worden aangenomen, bij de politierechter zijn aangebracht, indien het onder 1 tenlastegelegde hier niet in een later stadium aan was toegevoegd. Verzoeker heeft ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde verzekering noch voorlopige hechtenis ondergaan. Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft een mini-instructie plaatsgehad, mede gelet op de vraag of het aan de verdachte tenlastegelegde feit moest worden begrepen als een daad van zelfverdediging. Verzoeker heeft ter zake van dit feit twee dagen in verzekering doorgebracht in het politiebureau alsmede elf dagen in voorlopige hechtenis in een huis van bewaring.

Bij – inmiddels onherroepelijk geworden – arrest van dit gerechtshof van 5 oktober 2005 is verzoeker vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde en is hij ter zake van het hem onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren.
Gelet op de omstandigheden waaronder en de tijdstippen waarop de tenlastegelegde feiten (zouden) zijn begaan, is het hof van oordeel dat tussen enerzijds het onder 1 tenlastegelegde en anderzijds het onder 2 en 3 tenlastegelegde geen dwingend verband aanwijsbaar is. Het betreft feiten van een geheel andere orde. Waar deze feiten niettemin op één dagvaarding terecht zijn gekomen, zonder dat dit uit de feiten zelf kan worden verklaard, moet – mede in het licht van de reeds genoemde omstandigheid dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde destijds nog open stond – worden aangenomen dat hiervoor geen andere dan proces-economische redenen hebben bestaan.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat in dit zeer uitzonderlijke geval de omstandigheid dat verzoeker is veroordeeld ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde er niet aan afdoet dat gronden van billijkheid aanwezig moeten worden geacht om tot vergoeding over te gaan van de geleden schade als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, nu de zaak in zoverre is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat aannemelijk is geworden dat verzoeker zeer ernstig heeft geleden onder de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis ter zake van het zware delict waarvan hij – naar achteraf is gebleken – ten onrechte werd verdacht. Dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep geen splitsing van de gevoegd aangebrachte zaken heeft bevolen kan verzoeker in dit verband niet worden tegengeworpen.

Het hof zal bij het bepalen van de toe te kennen schadevergoeding uitgaan van twee dagen politiecel à EUR 95,- per dag en elf dagen verblijf in een huis van bewaring à EUR 70,- per dag.


Hogere schadevergoeding voorarrest

Geplaatst op: 22 maart 2015

In sommige gevallen bestaat er aanleiding om een hogere vergoeding dan de gebruikelijke schadevergoedingen voor een verdachte die onterecht in voorarrest heeft gezeten. In de jurisprudentie zien we steeds vaker zaken voorbij komen waarin de rechter een hogere schadevergoeding toekent. 


Een aantal voorbeelden zal ik hierna kort bespreken.

Schadevergoeding van € 50.000,00 voor 8 dagen voorarrest omdat verzoeker beroep niet meer kan uitoefenen

LJN: AV1634, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 7 februari 2006
Verzoeker is anesthesioloog in opleiding verdacht van moord wegens toediening morfine endormicum. Als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis een opleidingsvertraging van minimaal achttien maanden opgelopen. Daarnaast heeft zijn detentie diep ingrijpende emotionele gevolgen voor hem gehad. Verzoeker is naar zijn zeggen geestelijk niet meer in staat om zijn beroep uit te oefenen.  Het is voor verzoeker buitengewoon ingrijpend geweest om als arts terzake van moord in verzekering en voorlopige hechtenis te worden gesteld, terwijl hij naar eer en geweten had gehandeld. De omvang van de materiële schade niet eenvoudig is aan te duiden. Om deze reden is de materiële en de immateriële schade in het verzoekschrift niet nader gespecificeerd, maar is volstaan met opgave van één totaalbedrag terzake van beide schadeposten tezamen.

Schadevergoeding van € 380,00 per dag politiebureau en  € 280,00 per dag HvB wegens verdenking ernstig feit, aandacht in media, dreiging vanuit familie slachtoffer

LJN: BB7690, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 13 november 2007
Verzoeker werd verdacht van verdenking van moord. In eerste aanleg veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf, in hoger beroep vrijgesproken. De kwaliteit van het opsporingsonderzoek zodanig is geweest dat de detentie van verzoeker (hoogstwaarschijnlijk) langer dan noodzakelijk heeft geduurd. De media veel aandacht aan de strafzaak hebben besteed, waarbij de identiteit van verzoeker volledig bekend is geworden. Bij de familie van het slachtoffer bestaat nog altijd de vaste overtuiging dat verzoeker de dader is van de moord, welke overtuiging mede is gevoed door leden van het aanvankelijke opsporingsteam, dat daarbij zelfs uitgebreide voorbereidingen zijn getroffen door leden van de familie van het slachtoffer om verzoeker van het leven te laten beroven en dat de vrees van verzoeker voor zijn leven zo reëel en concreet is dat hij, zodra hij enigszins financieel bij machte is, uit zijn naaste omgeving en verre omstreken zal verdwijnen. Als gevolg van de strafzaak is zijn leven totaal ontwricht.

€ 285,00 per dag politiebureau / € 210,00 per dag HvB wegens ernst feit, aandacht media, smet

LJN: AF8237, Rechtbank Assen, 2 mei 2003
Verdenking van een bijzonder ernstig feit: het (met voorbedachte rade) een ander van het leven beroven. Het betreffende feit heeft de gemoederen in Ruinen (de plaats waar Andrea Luten woonde) en ver daarbuiten danig in beweging gebracht. Ook de landelijke media hebben veel aandacht gehad voor de onopgeloste moord.
De rechtbank acht aannemelijk, dat ondanks de vrijspraak, verzoeker niet snel en mogelijk nooit geheel bevrijd zal zijn van de smetten, die als gevolg van de destijds gerezen verdenking en vervolging aan hem kleven.

€ 500,00 per dag politiebureau (totaal  voorarrest € 1.000,00) ivm verdenking ernstig feit en gedwongen verhuizing

LJN: AU3600, Rechtbank Rotterdam, 30 september 2005
Verzoekster heeft twee dagen in verzekering doorgebracht op verdenking van betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen voor een terroristische aanslag. De rechtbank is van oordeel dat in casu termen aanwezig zijn een hoger bedrag toe te wijzen dan voormeld standaardbedrag, nu is gebleken dat de op verzoekster toegepaste dwangmiddelen voor haar en haar gezin ingrijpende gevolgen hebben gehad, zoals een noodzakelijk ervaren verhuizing. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoekster een vergoeding van € 500,- per dag toe te kennen ter zake van de door haar geleden immateriële schade ten gevolge van de periode doorgebracht in verzekering. De door verzoekster ervaren overige immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate veroorzaakt door de aandacht die de media aan de onderhavige aanhouding heeft besteed, waartoe verzoekster ook de mogelijkheid heeft geboden door met de media in gesprek te gaan en de pers in haar huis toe te laten.

€ 200,00 per dag ivm hogere leeftijd en zwaardere verdenking

LJN: BD9571, Gerechtshof Arnhem, 16 juli 2007
Het hof ziet, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, aanleiding om aan appellant een hogere vergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke forfaitaire vergoeding. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen bij de behandeling ter zitting is gebleken, is aannemelijk geworden dat de langdurige vrijheidsbeneming voor appellante, in het bijzonder gelet op zijn leeftijd, het gevoerde opsporingsonderzoek en het feit dat beide echtelieden waren gedetineerd, naar verhouding zwaardere gevolgen heeft gehad dan voor andere verdachten die terzake van een gelijkluidende verdenking preventief worden gehecht. Daarom zal het hof aan appellant voor de dagen in verzekering en in voorlopige verzekering doorgebracht € 200,= per dag toekennen.

Vergoeding € 150,00 per dag ivm zedenzaak en reactie omgeving

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 2 juli 2008, NbSr 2008, 249

Minderjarige verdacht van zedendelict; vanwege reactie schoolleiding naar aanleiding van aanhouding en ivs is er een hogere vergoeding toegekend dan de standaardbedragen.

Toekenning hogere schadevergoeding (€ 500,00 per dag), omdat verzoeker “stevig aan de tand is gevoeld

LJN: AZ5018, Rechtbank Utrecht, 21 december 2006
De rechtbank ziet in deze bijzondere strafzaak aanleiding om een hogere dan de gebruikelijke vergoeding van 16 dagen à € 95,– toe te kennen. De rechtbank komt tot een hogere vergoeding, nu verzoeker gedetineerd is geweest wegens verdenking van het gepleegd hebben van een zeer ernstig delict jegens een familielid en de rechtbank ervan uitgaat dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek verzoeker “stevig aan de tand is gevoeld”.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker alles in aanmerking genomen een vergoeding voor ondergane verzekering en voorlopige hechtenis toekomt van € 8.000,–.

€ 250,00 per dag wegens ernstige verdenking en gevolgen voor gewezen verdachte

LJN: BN1204, Rechtbank Roermond, 14 juli 2010

Hoge vergoeding minderjarige die op geen enkele wijze contact mocht hebben met de ouders

Rechtbank Rotterdam, 14 december 2010, parketnr 10/710088-09
Vergoeding € 150,00 per dag

€ 400,00 voor minderjarige die door fout computersysteem Raad voor Rechtsbijstand te laat advocaat kreeg

Rechtbank Overijssel, 18 juni 2014, NbSr 2015, 60

Hoewel dit, in aanmerkingen nemende, de politieambtenaar an sich geen verwijt valt te maken, neemt dit niet weg dat juridische bijstand door een raadsman gedurende de tijd dat verzoeker in verzekering was gesteld te lang op zich heeft laten wachten en aldus een minderjarige verdachte meer dan een etmaal in onzekerheid heeft verkeerd over de voortduring van zijn detentie. Naar het oordeel van de rechtbank dient een dergelijke systeemfout voor rekening en risico van de Staat te worden gelaten. De rechtbank acht daarom termen aanwezig om af te wijken van de normbedragen en zal de verzochte vergoeding van € 400,00 voor een dag in verzekeringstelling toekennen.


Schadevergoeding na gegrond verklaard beklag 552a Sv.

Geplaatst op: 10 februari 2015

Ook wanneer u hebt geklaagd over de weigering tot teruggave van in beslag genomen goederen, en daarbij het klaagschrift ex artikel 552a Sv. gegrond is verklaard, hebt u recht op schadevergoeding. 

Qua schadevergoeding moet u denken aan de volgende posten:

  • Vergoeding van de kosten van rechtsbijstand
  • Vergoeding van de rente over de in beslag genomen geldbedragen (heffingsrente AWR)
  • Vergoeding gederfde inkomsten wegens bijwonen zittingen

Grondslag schadevergoeding

De art. 591, tweede en vijfde lid, in verbinding met art. 591a, tweede en vierde lid, Sv voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde tweede lid van art. 591 Sv, worden ingediend “binnen drie maanden na het eindigen van de zaak”. Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift.
Op grond van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591a, tweede lid, Sv moet hierbij worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift. (HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191)

Wettelijke rente bij beslag geldbedrag

Wat betreft het verzoek om vermeerdering van de terug te geven geldbedragen met wettelijke rente verdient nog opmerking dat de daaraan kennelijk ten grondslag liggende opvatting dat in een geval als het onderhavige op de Staat de plicht rust om de “wettelijke rente” te vergoeden, geen steun vindt in art. 6:119 BW noch in enige andere wetsbepaling. Op grond van art. 6:119 BW is voor vergoeding van (gefixeerde) wettelijke rente eerst plaats indien schadevergoeding verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom.
Tevens verdient in dit verband opmerking dat de Aanwijzing ontneming 2005 in § 4.4.2 inhoudt dat de Staat sinds 1 januari 1998 rente vergoedt over door het Openbaar Ministerie inbeslaggenomen geld volgens een percentage gelijk aan dat van de heffingsrente als bedoeld in art. 30f, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (HR 3 februari 2009,  ECLI:NL:HR:2009:BG2191)


Standaardvergoeding bij onterechte detentie is alleen voor immateriële schade

Geplaatst op: 21 oktober 2014

De rechtspraak heeft oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Naast deze oriëntatiepunten die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging, is in de loop der jaren door de rechtspraak (het LOVS) nog een aantal andere afspraken ter bevordering van de rechtseenheid gemaakt, waaronder normbedragen voor de schadevergoeding wegens ’ten onrechte’ in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Op dit moment zijn de normbedragen ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering:

  • voor het verblijf in een politiecel: € 105,00 per dag;
  • voor het verblijf in een huis van bewaring: € 80,00 per dag;
  • voor het verblijf in een huis van bewaring in beperkingen of in een extra beveiligde inrichting: € 80,00 + € 25,00 per dag.

In de afgelopen jaren hebben de verschillende gerechten de vraag of deze normbedragen slechts zien op immateriële schade of dat ze ook vermogensschade bevatten, wisselend beantwoord. Nog altijd is er geen vaste lijn in de jurisprudentie te ontdekken.
In de afgelopen periode was het uitgangspunt van de rechtbank Limburg dat de normbedragen in beginsel zowel immateriële als materiële schade behelzen en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken, indien toepassing ervan tot een onbillijke situatie zou leiden. Met deze beschikking formuleert de rechtbank Limburg een nieuw uitgangspunt, zoals hierna wordt toegelicht.

De rechtbank Limburg heeft nu bepaald dat deze standaardvergoeding enkel is bedoeld ter dekking van de immateriele schade, en dat de gewezen verdachte daarnaast ook recht heeft op vergoeding van de materiele schade (Rb Limburg, 8 juli 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:6799):

“De rechtbank is, gelet op de relatief beperkte hoogte van de normbedragen, van oordeel dat deze bedragen slechts zouden moeten zien op vergoeding van immateriële schade. Immers, indien deze normbedragen ook een component vermogensschade zouden behelzen, zou de hoogte van het resterende bedrag voor de immateriële schadevergoeding in veel gevallen verwaarloosbaar zijn, hetgeen tot een onbillijke situatie en, afhankelijk van de hoogte van de vermogensschade, tot rechtsongelijkheid leidt. Bovendien is de rechtbank bij nader inzien van oordeel dat als uitgangspunt voor vergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dient te gelden dat een vergoeding wordt toegekend voor daadwerkelijk geleden vermogensschade als rechtstreeks gevolg van ondergane detentie. In dit systeem zou niet passen dat voor die schade een forfaitaire component ligt besloten in de normbedragen, temeer daar vermogensschade, zeker in de vorm van gederfde inkomsten, nauwkeurig kan worden berekend, hetgeen op zich al meebrengt dat voor de berekening daarvan geen behoefte bestaat aan het hanteren van forfaitaire bedragen. (Zie: ECLI:NL:GHDHA:2014: 1594.) Dit betekent dat goed onderbouwde gederfde inkomsten, naast toekenning van het forfaitaire bedrag, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.”


Berekening schadevergoeding na onterechte detentie

Geplaatst op: 01 april 2014

Wanneer u als verdachte ten onrechte in detentie hebt gezeten, hebt u recht op schadevergoeding indien de zaak later door het Openbaar Ministerie of de politie wordt geseponeerd. Ook bij een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging hebt u recht op schadevergoeding.

Berekening immateriele schadevergoeding

Voor de berekening van de immateriele schadevergoeding wegens onterechte  wordt doorgaans aangesloten bij vaste bedragen per dag.

Voor de berekening van de geleden immateriële schade wordt in beginsel een vergoedingsmaatstaf gehanteerd van € 105,- voor iedere dag, die de verzoeker in een politiecel of in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht en een bedrag van € 80,- voor iedere dag die de verzoeker niet in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht, met inbegrip van de dag van aanvang. Onder dag wordt verstaan een tijd van vier en twintig uren zoals genoemd in artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Dit brengt mee dat de dag van invrijheidstelling niet wordt vergoed. Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 105,- maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 80,- wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 80,-. 

Eerste 6 uur ophouden voor verhoor

Let er wel op dat de wet helaas geen mogelijkheid biedt voor schadevergoeding bij de eerste 6 uur dat u vast hebt moeten zitten op het politiebureau. De tijd tussen 0.00u en 9.00u telt hierbij niet mee, zodat u tot maximaal 15 uur kunt worden vastgehouden, zonder dat u aanspraak kunt maken op schadevergoeding wegens onterechte detentie. Eigenlijk werkt het zo dat u als gewezen verdachte pas recht hebt op schadevergoeding wegens onterechte vrijheidsbeneming vanaf het moment dat u een “bevel tot inverzekeringstelling” van de officier van justitie hebt ontvangen.

Sepot, vrijspraak, of ontslag van rechtsvervolging?

Is uw strafzaak geeindigd in een sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging? Neem dan contact met ons op. Wij kunnen met u nagaan of u in aanmerking komt voor schadevergoeding wegens onterechte vrijheidsbeneming.


Schadevergoeding na onterecht vastgezeten

Geplaatst op: 01 april 2014

Wanneer u ten onrechte hebt vastgezeten op het politiebureau of in een huis van bewaring hebt u in veel gevallen recht op schadevergoeding.


Inverzekeringstelling

Het recht op schadevergoeding ontstaat eigenlijk al vanaf het moment van inverzekeringstelling op het politiebureau. Er komt dan een hulpofficier van justitie bij u, die u vertelt dat u nog voor maximaal 3 dagen moet vastzitten. Aan u wordt een “bevel tot inverzekeringstelling” uitgereikt.

Sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Of u onterecht hebt vastgezeten, wordt binnen het kader van artikel 89 Sv. zo bepaald dat de strafzaak tegen u moet zijn geeinigd zonder dat er aan u een straf of maatregel is opgelegd. Dat is dus het geval bij een sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging.

Geen schadevergoeding eerste 6 uur

Let er wel op dat de wet helaas geen mogelijkheid biedt voor schadevergoeding bij de eerste 6 uur dat u vast hebt moeten zitten op het politiebureau. De tijd tussen 0.00u en 9.00u telt hierbij niet mee, zodat u tot maximaal 15 uur kunt worden vastgehouden, zonder dat u aanspraak kunt maken op schadevergoeding wegens onterechte detentie. Eigenlijk werkt het zo dat u als gewezen verdachte pas recht hebt op schadevergoeding wegens onterechte vrijheidsbeneming vanaf het moment dat u een “bevel tot inverzekeringstelling” van de hulpofficier van justitie hebt ontvangen.

Hoeveel schadevergoeding?

Voor de berekening van de geleden immateriële schade wordt in beginsel een vergoedingsmaatstaf gehanteerd. Meer informatie over de hoogte van de vergoedingen vindt u hier.


Ook schadevergoeding na zuiver politiesepot

Geplaatst op: 24 januari 2014

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2013, LJN:BX5566 geoordeeld dat een verdachte ook na een sepot recht heeft op schadevergoeding. De Hoge Raad laat in deze uitspraak echter in het midden of dit alleen geldt bij een OM-sepot of ook na een zuiver politiesepot. In de lagere rechtspraak wordt hier wel duidelijkheid over gegeven.


OM-sepot

Een OM-sepot is een sepot dat wordt afgegeven door een officier van justitie. De officier besluit dan dat u niet langer als verdachte geldt, en dat u niet vervolgd wordt voor de strafzaak. De officier van justitie neemt dan de beslissing om de strafzaak te seponeren.

Politiesepot

Bij een politiesepot wordt de strafzaak geseponeerd door de politie. Vaak is er wel (kort) overleg geweest tussen de politie en het OM, maar u ontvangt uiteindelijk de brief van de politie.

Schadevergoeding na politiesepot

Ook nadat de politie een strafzaak heeft geseponeerd, hebt u recht op schadevergoeding op grond van artikel 89 en/of 591a Sv. Dit volgt uit een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, 21 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2553. Het hof overwoog als volgt:

De Hoge Raad heeft zich in zijn arrest van 19 februari 2013 (LJN BX5566) onder andere uitgelaten over de vraag of aan een gewezen verdachte wiens zaak is geseponeerd, een vergoeding kan worden toegekend voor de kosten van een raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat een redelijke uitleg van de wet met zich meebrengt, dat het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet is uitgesloten. Daarbij liet de Hoge Raad in het midden of dit voor zowel het zogenaamde “OM-sepot” als het “politiesepot” geldt, ook indien in het laatste geval noch een officier van justitie noch een (gemandateerde) parketsecretaris enige inhoudelijke bemoeienis met de zaak heeft gehad. 

In de onderhavige zaak is er sprake van een zuiver “politiesepot”, dat wil zeggen dat uit het dossier niet blijkt van enige inhoudelijke bemoeienis van een officier van justitie of een (gemandateerde) parketsecretaris. In casu is tegen de verzoeker (en zijn echtgenote) door hun schoondochter aangifte gedaan van onttrekking van haar minderjarige dochter (de kleindochter van verzoeker) aan het ouderlijk gezag en van opzettelijke vrijheidsberoving van die minderjarige. De verzoeker en zijn echtgenote zijn daarop door de politie als verdachte gehoord op 26 juli 2012. Zij hebben de beschuldigingen van meet af aan ten stelligste ontkend. Bij brief van 2 oktober 2012 van de hulpofficier van justitie J. van den Burg van politie Zaanstreek-Waterland is de verzoeker bericht dat is besloten niet tot vervolging over te gaan wegens het ontbreken van voldoende bewijs. Tussentijds (eind augustus 2012) heeft de verzoeker juridisch advies ingewonnen bij zijn hierboven vermelde raadsman. Het onderhavige verzoek ziet op de in verband daarmee gemaakte kosten van rechtsbijstand. De omschreven omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof gronden van billijkheid aanwezig de gevraagde vergoeding van € 357,- alsmede € 965,- zijnde het forfaitaire bedrag voor opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoekschrift in twee instanties toe te kennen.”


Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Schadevergoeding