085-4865262 (dagelijks 8.00u - 22.00u)

Uurtarief advocaat bij vergoeding kosten van rechtsbijstand

Geplaatst op: 01 januari 2019

In de jurisprudentie bestaat er veel onduidelijkheid over de hoogte van de kosten van rechtsbijstand die een advocaat kan vorderen namens een client. 


Enkele uitspraken:

Uurtarief alleen matigen indien bovenmatig

Hof Arnhem-Leeuwarden, 26 september 2014:
“Het hof overweegt dat in het kader van een marginale toetsing van de omvang van de in rekening gebrachte kosten geen plaats is voor toepassing van een standaard uurtarief, nog daargelaten de vraag of een dergelijk tarief bestaat, dan wel wat in dezen onder standaardtarief zou moeten worden verstaan. Slechts wanneer, anders dan in dit geval, door een advocaat een uurtarief wordt toegepast dat qua hoogte zodanig afwijkt van hetgeen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, kan dit leiden tot een correctie van het uurtarief.”

DUS: alleen wanneer de declaratie echt als bovenmatig kan worden aangemerkt, dient matiging plaats te vinden

Uurtarief van € 200,00 is redelijk

Rechtbank Noord-Nederland, 9 februari 2015, ECLI:NL:RBHNO:2015:911

Rechtbank Noord-Nederland, 20 oktober 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8851

Maar uurtarief van € 300,00 bij MK en getuigenverhoren

Rechtbank Noord-Holland, 8 februari 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3090

Bij de bepaling van het uurtarief, hanteert de rechtbank in beginsel een uurtarief van € 200,00, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een ander uurtarief billijken.

De rechtbank heeft acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder betrokken dat in het kader van de behandeling bij de rechtbank meerdere getuigen zijn gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris terwijl ook op de terechtzitting nog een getuige is gehoord. Voorts heeft de politierechter de zaak op grond van haar complexiteit ter afdoening verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.


Schadevergoeding na beklagprocedure artikel 12 Sv.

Geplaatst op: 24 maart 2018

Bij een beklagprocedure ex artikel 12 Sv. bestaat de mogelijkheid voor de beklaagde om na een afwijzing van de klacht een schadevergoeding te vorderen. Dit volgt uit de jurisprudentie. Diverse rechterlijke colleges hebben de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een advocaat aan de gewezen beklaagde in een art. 12 Sv-procedure in de rechtspraak erkend door rechtstreekse toepassing van art. 591(a) Sv, [tegenwoordig artikel 530 Sv.] via extensieve interpretatie van het begrip “zaak” of van het begrip “gewezen verdachte”. De Hoge Raad heeft die ruimte ook gezien, indien een beklag ex art. 12 Sv ongegrond is verklaard of een dergelijk beklag wel gegrond is verklaard en nadien de zaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel of toepassing van art. 9a Sr, mits gronden van billijkheid aanwezig zijn (…).’
De billijkheidsgrondslag houdt in dat het de rechter is die bepaalt of schadevergoeding in het concrete geval op zijn plaats is. Het gaat sinds een wetswijziging van art. 591a Sv in 1975 om een eventuele toekenning van een schadevergoeding, niet slechts een tegemoetkoming. Van belang in dit soort zaken is het arrest ECLI:NL:HR:2013:BX5566, NbSr 2013/155. Dit arrest wordt vaker door lagere rechters aangehaald.
Een redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat ook in zaken die niet zijn geëindigd met een niet veroordelende einduitspraak ex art. 348 en 350 Sv, maar desalniettemin aannemelijk is dat geen aansprakelijkstelling door de strafrechter zal volgen, de toepasselijkheid van art. 591a lid 2 Sv niet is uit te sluiten. De wetgever heeft bij de invoering van art. 591a Sv (bij Wet van 28 maart 1963, Stb. 1963, 130) namelijk niet expliciet aandacht besteed aan de betekenis van de termen ‘indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr’. Er zijn geen tot nadere clausulering van art. 591a Sv nopende voorzieningen in het leven geroepen (r.o. 4.4). Er is dus ruimte voor een extensieve interpretatie van het begrip ‘zaak’. Zie HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756, NbSr 2015/235 (r.o. 4.4-4.5).


De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BX5566, NbSr 2013/155, geoordeeld dat en waarom een redelijke wetsuitleg meebrengt dat indien de zaak is geëindigd in een sepot, of indien een beklag als bedoeld in art. 12 Sv niet gegrond is verklaard dan wel een dergelijk beklag wel gegrond is verklaard maar de zaak vervolgens is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel of met toepassing van art. 9a Sr, het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman (aan de gewezen verdachte) op grond van art. 591a lid 2 Sv in geen van de drie in dat arrest beschreven situaties is uitgesloten.

In zijn arresten van 22 september 2015, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2015:2756, 2757 en 2758, NbSr 2015/234, 235 en 236, heeft de Hoge Raad overwogen dat de drie in voormeld arrest besliste gevallen zich hierdoor kenmerken dat de desbetreffende strafzaak niet is geëindigd met een niet veroordelende einduitspraak in de zin van art. 348 en 350 Sv, maar desalniettemin aannemelijk is dat geen aansprakelijkstelling door de strafrechter zal volgen. In dat type gevallen acht de Hoge Raad het redelijk de toepasselijkheid van art. 591a lid 2 Sv niet uit te sluiten.

In de arresten van 22 september 2015, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2015:2556 en 2557, NbSr 2015/235 en 236, heeft de Hoge Raad verder overwogen: “Opmerking verdient nog dat artikel 591a, vierde lid, in verbinding met artikel 591, vijfde lid, Sv voorziet in een afwijkende regeling met het oog op enkele bijzonder procedures. Die procedures kenmerken zich niet daardoor dat zij steeds zijn gekoppeld aan de strafzaak tegen betrokkene waarin zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld.”

In deze beide arresten heeft de Hoge Raad beoordeeld of de daar gevoerde procedures waarvoor om vergoeding van kosten was verzocht, in die afwijkende regeling zijn opgenomen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat dat niet het geval was en daaraan de conclusie verbonden dat die kosten niet voor vergoeding op de voet van art. 591a Sv in aanmerking kunnen komen.

De Hoge Raad heeft daarbij tevens van belang geacht dat de wetgever bij de aangekondigde herziening van het Wetboek van Strafvordering mogelijk de onderhavige regelgeving (ingrijpend) zal herzien, hetgeen tot terughoudendheid bij een verdergaande extensieve toepassing van de regeling dan in het arrest van 19 februari 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BX5566, NbSr 2013/155, noopt.


Ook schadevergoeding bij sepot gering feit

Geplaatst op: 02 maart 2018

Ook bij een sepot ‘gering feit’ bestaat er de mogelijkheid om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen bij de rechtbank, zo blijkt uit een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (13 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:503). 

Het hof overwoog als volgt:

“Blijkens het dossier reed appellant in de auto van zijn zoon en was in die auto, aan de middenconsole aan de zijde van de bijrijder, een netje bevestigd, waarin zich een klein formaat knuppel bevond. Appellant heeft verklaard dat hij niet wist dat de knuppel in de auto lag.

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe gemotiveerd dat in geval van een beleidssepot gronden van billijkheid gesteld en onderbouwd dienen te worden. Voorts overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling met name van belang is of geen sprake is van een zaak die, indien tot vervolging zou zijn overgegaan, onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Dit is volgens de rechtbank niet het geval nu is geseponeerd omdat (volgens het Openbaar Ministerie) het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft. Appellant zou de kosten van rechtsbijstand daarom aan zichzelf te wijten hebben.

Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsvindt, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder appellant is aangehouden onduidelijk zijn gebleven. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer blijken onvoldoende omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat appellant de kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen houding te wijten heeft. Louter het gegeven dat de zaak is geseponeerd omdat het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft, is daartoe onvoldoende.”


Schadevergoeding voor iedere dag politiebureau

Geplaatst op: 17 juli 2017

Voor iedere dag op het politiebureau moet u een schadevergoeding krijgen. In de jurisprudentie zien we dat er verschillend over wordt gedacht. De ene rechtbank kent voor een paar uur inverzekeringstelling op het politiebureau wel een schadevergoeding toe, de andere rechtbank pas vanaf een volle dag en weer een andere rechtbank telt de laatste dag niet meer voor de toekenning van schadevergoeding. Wat ons betreft zou voor iedere dag op het politiebureau een schadevergoeding toegekend moeten worden, juist dit vaak een behoorlijke impact heeft op mensen. Wij zullen uitspraken bespreken die dit uitgangspunt ondersteuenen.


Ook schadevergoeding voor laatste dag politiebureau + per dag en dagdeel schadevergoeding

Rechtbank Noord-Holland, 10 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4728

Onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 10 december 2015 overweegt de rechtbank als volgt. Zoals in artikel 89 en volgende van het Wetboek van Strafvordering wordt bepaald, dient het uitgangspunt te zijn dat de rechter een vergoeding toekent voor geleden schade. Deze toekenning van schadevergoeding vindt plaats op gronden van billijkheid. Ook op de laatste dag die de gewezen verdachte in detentie doorbrengt wordt hij nog geconfronteerd met zijn vrijheidsbeneming en lijdt hij ten gevolge daarvan schade. Uit billijkheidsoverwegingen valt niet in te zien waarom verzoeker niet ook voor deze dag recht heeft op een vergoeding. Daarom komt ook de laatste dag die verzoeker in detentie heeft doorgebracht voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat de forfaitaire vergoeding wordt uitgekeerd per dag of gedeelte van een dag die verzoeker in de politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht.


Hogere schadevergoeding voorarrest voor minderjarige

Geplaatst op: 16 mei 2017

Wanneer een minderjarige gewezen ten onrechte in voorarrest heeft gezeten, moet daarvoor een hogere schadevergoeding op grond van artkel 89 Sv. worden toegekend dan bij een volwassen verdachte. Hiervoor zijn meerdere argumenten te geven. In de jurisprudentie zien we gelukkig steeds meer zaken waarbij ook rechters die mening zijn toegedaan. Voorarrest voor minderjarigen weegt zwaarder en moet alleen al om die reden een hogere schadevergoeding dan het in de LOVS vastgestelde forfaitiare bedragen aan schadevergoeding opleveren.


 Rechtbank Den haag, 22 maart 2016, NbSr 2016, 109

“Voor een ieder kunnen de gevolgen van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis verschillen. Compensatie van deze gevolgen is aldus incorpereerd in voornoemde bedragen. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden is plaats voor toekenning van een hogere schadevervoeding dan de forfaitaire bedragen. Dat een zodanig zeer uitzonderlijk geval zich voordoet, zal door de verzoeker moeten worden gesteld en deugdelijk van grondslag moeten worden voorzien.”
De rechtbank is van oordeel dat in casu termen aanwezig zijn om een hoger bedrag aan schadevergoeding toe te wijzen dan het standaardbedrag, nu in raadkamer uit het verzoekschrift is gebleken dat de op de verzoeker toegepaste dwangmiddelen voor hem ingrijpende gevolgen hebben gehad. Het is aannemelijk dat het ondergaan van inverzekeringstelling voor zwaarder dan gemiddeld weegt voor een zeer kwetsbare minderjarige verdachte van net 15 jaar oud die ten tijde van zijn aanhouding verblijfplaats had in een gesloten behandelcentrum Schakenbosch, welke verblijfplaats door de raadsvrouw van verdachte ook als alternatieve verblijfsplaats als bedoeld in artikel 493 lid 3 Sv. is aangedragen. Dat verzoeker hierdoor in meer dan bovengemiddelde mate immateriele schade heeft geleden ten gevolge van de ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming is derhalve aannemelijk.


Verrekening schadevergoeding ogv art. 90 lid 3 Sv.

Geplaatst op: 05 mei 2017

Heeft u nog openstaande boetes bij het CJIB en/of andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, dan moet u bij een verzoek tot schadevergoeding ex. artikel 89 en 591a Sv. er rekening mee houden dat de toe te kennen schadevergoeding zal worden verrekend met deze boetes en geldsommen. De wettelijke basis voor deze verrekening is artikel 90 lid 3 Sv.

Wettelijk kader verrekening schadevergoeding

In de “Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (herziening gratieregeling en regeling inzake schadevergoeding voor voorlopige hechtenis)”, EK 1994-1995, 23 960, nr.270, staat onder meer:

Artikel 1

In het Wetboek van Strafvordering worden de volgende wijzingen aangebracht:

A

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

a. Na het tweede lid worden ingevoegd een nieuw derde en vierde lid die luiden:

“Indien de rechter beslist tot het toekennen van schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld en die nog niet door hem zijn voldaan.

Artikel 90 lid 3 Sv luidt thans:

Indien de rechter beslist tot het toekennen van een schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is, een en andere voor zover die nog niet door hem zijn voldaan.

Daarnaast blijkt uit de Memorie van Toelichting Kamerstukken II 1994/95, 23 960, nr. 3 Kamerstukken II 1994/95, 23 960, nr. 3, p. 5 onder meer het volgende:

(…) het door de rechter toegekende bedrag van de schadevergoeding aanstonds te verrekenen met nog openstaande aan de Staat verschuldigde geldbedragen, waartoe de verzoeker om schadevergoeding reeds bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest is veroordeeld. Daarbij valt te denken aan de schadevergoedingsmaatregel, geldboete, wederrechtelijk verkregen voordeel en storting in het Waarborgfonds Motorverkeer. Het ligt voor de hand dat een dergelijk rechterlijk bevel de inning van deze geldbedragen aanzienlijk zal vergemakkelijken (…)

Voorbeelden verrekening schadevergoeding in jurisprudentie

In de jurisprudentie komen we verschillende zaken tegen waarbij de rechter tot verrekening van de schadevergoeding is overgegaan:

  • Rb Amsterdam, 27 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:3154 (verrekening vanwege vordering benadeelde partij)

Afwijzing verrekening met schadevergoeding

Gelukkig komen we in de jurisprudentie ook voorbeelden tegen waarbij de vordering van de officier van justitie tot verrekening op grond van artikel 90 lid 3 Sv. is afgewezen:

  • Rb Limburg, 22 maart 2016, NbSr 2016, 110 (een niet actueel overzicht van de openstaande boetes)

Volledige schadevergoeding voor eerste dag inverzekeringstelling

Geplaatst op: 18 oktober 2016

Voor de berekening van de aftrek van het voorarrest wordt de eerste dag van de verzekering als een volle dag aangemerkt. Dit volgt uit de uitspraak van het Hof den Haag, 1 september 2016, NbSr 2016, 181.

€ 105,00 schadevergoeding voor eerste dag inverzekeringstelling

Verzoeker is van het hem ten laste gelegde feit vrijgesproken. Dit arrest is onherroepelijk geworden en namens verzoeker is vervolgens bij een tijdig ter griffie van het Hof ingekomen verzoekschrift gevraagd om toekenning van een schadevergoeding van € 105,00 ter zake van het door de verzoeker in zijn strafzaak ondergane voorarrest. Verzoeker is niet verschenen bij de behandeling van het verzoekschrift door de raadkamer, waarna de advocaat-generaal geconcludeerd heeft tot afwijzing van het verzoek.

Eerste dag inverzekeringstelling telt als volledige dag

De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing, waarmee hij op grond van art. 89 lid 1 Sv vergoeding kan vragen voor de schade, die hij heeft geleden als gevolg van het door hem ondergane voorarrest. Ingevolge het hier toepasselijke art. 90 lid 1 Sv heeft toekenning van die schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het Hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Anders dan de advocaat-generaal acht het Hof in de onderhavige procedure termen aanwezig voor analoge toepassing van art. 27 lid 2 Sr, dat bepaalt dat voor de berekening van de aftrek van het voorarrest de eerste dag van de verzekering als een volledige dag wordt aangemerkt.

Bij zijn oordeel heeft het Hof tevens gelet op HR 9 februari 1993, DD 1993, 291, waarin werd overwogen dat een veroordeelde recht heeft op een volledige dag aftrek van voorarrest, ook indien de inverzekeringstelling maar enkele uren heeft geduurd.

Het Hof wijst het verzoek dus toe en kent een schadevergoeding toe volgens de gebruikelijke forfaitaire vergoedingsmaatstaf van €105,00.


Reistijd advocaat dient volledig te worden vergoed

Geplaatst op: 08 augustus 2016

Sommige rechtbanken willen niet de volledige reistijd van de advocaat vergoeden. Dat is niet terecht! VHet Gerechtshof Den Haag is van oordeel dat de declaraties van advocaten ten aanzien van reistijd gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd, integraal voor vergoeding in aanmerking komen tenzij deze onredelijk hoog voorkomen.anuit het uitgangspunt van de vrije advocaatkeuze kan een client een advocaat kiezen die hij zelf wil, ongeacht waar die advocaat vandaan moet komen. Wanneer bij vrijspraak of sepot deze reistijd later niet zou worden vergoed, leidt dat tot een beperking in deze vrije advocaatkeuze (Gerechtshof Den Haag, 26 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5621).


 Gerechtshof:

“De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing die de verzoeker op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op vergoeding van de ten behoeve van de strafzaak gemaakte kosten voor rechtsbijstand, indien en voor zover daartoe – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Het hof acht die gronden van billijkheid aanwezig. Voorts is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat de declaraties van advocaten ten aanzien van reistijd gemaakt in het kader van de behandeling van strafzaken die zonder oplegging van straf of maatregel zijn geëindigd, integraal voor vergoeding in aanmerking komen tenzij deze onredelijk hoog voorkomen, hetgeen naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet het geval is.”


Vermogensschade vanwege faillissement bedrijf na detentie afgewezen

Geplaatst op: 12 juni 2016

Het is niet eenvoudig om vermogensschade te claimen omdat na detentie het bedrijf van de verdachte failliet is gegaan. Hier kleven heel wat haken en ogen aan:

  • Is het niet de curator die eventuele schadevergoeding moet vorderen?
  • Bestaat er voldoende causaal verband tussen de schade en de detentie?
  • Is de schade in voldoende mate inzichtelijk gemaakt en onderbouwd?

Curator had schadevergoeding moeten vorderen

Rechtbank Rotterdam, 16 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7605
Het restaurant was eigendom van de besloten vennootschap [naam] (verder: de vennootschap). Uit de stukken blijkt dat deze vennootschap op 22 mei 2006 is opgericht door verzoeker en twee medeoprichters. Voor zover er sprake is van bedrijfsschade is het derhalve aan (een vertegenwoordiger van) de vennootschap – dan wel de curator in geval van faillissement – om deze schade te claimen. Echter, de vennootschap zelf (respectievelijk de curator) heeft ter zake geen aanspraken, nu zij immers niet is aan te merken als gewezen verdachte in de zin van artikel 89 Sv.


Beoordelingskader bij verzoek schadevergoeding 591a Sv. voor kosten van rechtsbijstand

Geplaatst op: 10 juni 2016

In de uitspraak van de rechtbank Gelderland, van 30 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8257 geeft de rechtbank een uitgebreide uiteenzetting van het beoordleingskader bij een verzoek tot schadevergoeding ex artikel 591a Sv. voor de kosten van rechtsbijstand.

Bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat is toegestaan

De procedure van artikel 591a Wetboek van Strafvordering betreft een raadkamerprocedure waarop de artikelen 21 tot en met 25 Wetboek van Strafvordering van toepassing zijn. Ingevolge art. 23, derde lid, Wetboek van Strafvordering kunnen procespartijen zich slechts ‘laten bijstaan’ door een raadsman of advocaat. Een met artikel 279 Sv. (de uitdrukkelijk gemachtigde advocaat) overeenkomstige regeling kent de raadkamerprocedure niet.
In zijn beschikking van 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO1633 (herhaald op 17 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN7749), heeft de Hoge Raad ten aanzien van de vraag door wie een procesdeelnemer zich bij de behandeling in raadkamer kan doen bijstaan of vertegenwoordigen geoordeeld dat een redelijke, aan de eisen van een goede procesorde beantwoordende en met het stelsel van de wet verenigbare wetstoepassing meebrengt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in raadkamerprocedures de procesdeelnemer die bij de behandeling door de raadkamer niet is verschenen, zich aldaar kan laten vertegenwoordigen door een raadsman of advocaat mits deze verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd, onverminderd de bevoegdheid van de raadkamer te bevelen dat [de procesdeelnemer] in persoon zal verschijnen in geval zij het wenselijk acht dat hij bij de behandeling aanwezig is. Op het uitgangspunt dat een procesdeelnemer zich door een advocaat kan laten vertegenwoordigen, zijn uitzonderingen denkbaar.
De raadkamer overweegt dat de advocaat heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door verzoeker om deze te vertegenwoordigen. Nu de raadkamer geen aanleiding ziet om een uitzondering op voormeld uitgangspunt te maken, zal de raadkamer de advocaat beschouwen als vertegenwoordiger van verzoeker. Hetgeen de advocaat heeft verklaard, heeft dan ook te gelden als gedaan door verzoeker.

Het beoordelingskader van artikel 591a Sv. in het algemeen

Artikel 591a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering biedt – kort weergegeven – de mogelijkheid een vergoeding aan de gewezen verdachte toe te kennen voor de kosten die deze heeft gemaakt wegens werkzaamheden van een raadsman (M/V), indien ‘de zaak’ is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel dan wel toepassing van artikel 9a Sr., ongeacht de fase van het strafproces op het moment van eindiging.
Ingevolge artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 90 Wetboek van Strafvordering, is daarbij beslissend of in het concrete geval voor toekenning van zo’n vergoeding gronden van billijkheid aanwezig zijn, bij de beoordeling waarvan de rechter rekening dient te houden met alle omstandigheden van het geval en de levensomstandigheden van de gewezen verdachte (art. 90, tweede lid Sv). Bij deze beoordeling gaat het niet om een eventuele onrechtmatigheid zijdens de overheid, maar om het billijkheidsoordeel.
Daarbij kan ook worden betrokken de vraag of – en zo ja, in hoeverre – de gewezen verdachte het maken van kosten voor een raadsman aan zichzelf te wijten heeft, derhalve of sprake is van – in de terminologie van de wetgever van 1926 – “aan zijne eigen houding te wijten”, dan wel – in de terminologie van de wetgever van 1972 – dat “op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen” (vgl. onder meer: Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756).
Onder het begrip ‘de zaak’ moet worden verstaan al datgene waarop het rechtsgeding (in de zin van artikel 258 Sv.) tegen de gewezen verdachte betrekking heeft. Kenmerkend voor ‘de zaak’ is derhalve dat deze door een dagvaarding aanhangig is gemaakt. Dit kan dus ook betrekking hebben op verschillende feiten, ongeacht of daartussen onderling verband bestaat.
Nu vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ertoe heeft geleid dat artikel 591a Sv. ook van toepassing kan zijn op beëindiging van ‘de zaak’ door een sepotbeslissing door het openbaar ministerie, zal bij de beoordeling van de definitie ‘zaak’ in dat geval in beginsel moeten worden uitgegaan van het gehele feitencomplex waarop het voorbereidend onderzoek (in de zin van artikel 132 Sv.) ten tijde van het nemen van de sepotbeslissing is gericht. Dit geldt ook indien het voorbereidend onderzoek zich heeft gericht op verschillende strafbare feiten.

Grond van redelijkheid en billijkheid; Kosten raadsman en billijkheid van toerekening aan de gewezen verdachte in het algemeen

Het voornoemde billijkheidsoordeel betekent dat het onderzoek van de rechter primair is gericht op de gedragingen van en omstandigheden betreffende de gewezen verdachte. Daarbij mag ook worden gelet op het feitencomplex dat aan de vervolging ten grondslag lag. Immers, beslissend is of het in het concrete geval billijk is een vergoeding aan de gewezen verdachte.
De vraag in hoeverre de declaratie van de raadsman op zichzelf billijk is te achten, is dan ook in de procedure van artikel 591a Sv. doorgaans van secondair belang. Het onderzoek in raadkamer pleegt beperkt te blijven tot een marginale toetsing van de vraag of de gedecla-reerde werkzaamheden in redelijkheid van belang zijn geweest voor de rechtsbijstand van de gewezen verdachte in het kader van ‘de zaak’.
Voor de beoordeling van de vraag in hoeverre vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in aanmerking komt, dienen deze kosten vanzelfsprekend wel steeds te worden onderbouwd met ten minste een einddeclaratie en een urenspecificatie van de raadsman (vgl. Hof Arnhem 18-12-2006, ECLI:NL:GHARN:2006:BC7395, alsmede Hof Den Bosch 5-10-2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK5774).
Deze declaratie en urenspecificatie dienen om de rechter inzicht te geven in aard en doel van de door de raadsman verrichte juridisch relevante werkzaamheden. Die werkzaamheden komen immers slechts voor vergoeding in aanmerking indien deze betrekking hebben op ‘de zaak’, zoals hiervoor omschreven. Zo zullen bijvoorbeeld kosten, gemaakt in het kader van een arbeidsrechtelijke nasleep van de strafrechtelijke verdenking, niet zonder meer in aanmerking komen voor vergoeding krachtens artikel 591a Wetboek van Strafvordering.
Bij een niet-billijke declaratie valt te denken aan evident bovenmatige declaraties, zoals bijvoorbeeld vele uren “dossierstudie” in een klein en overzichtelijk dossier. Een vergelijk-bare discrepantie kan ontstaan indien tegen een hoog specialistentarief wordt gedeclareerd en tegelijkertijd vele uren zijn besteed aan “jurisprudentieonderzoek”.

Ook is denkbaar dat een op zichzelf juiste en billijke declaratie, desondanks, buiten vergoeding krachtens artikel 591a Sv. blijft. Daarbij kan – behalve aan een voorbeeld zoals de arbeidsrechtelijke nasleep, hierboven – worden gedacht aan gedeclareerde uren die de raadsman heeft besteed aan de zorg voor bijvoorbeeld het achterblijvende gezin van een gedetineerde cliënt. Hetzelfde geldt voor de declaratie van “overleg met cliënt” wegens het voeren van ‘coachende gesprekken’ met de gewezen verdachte, welke gesprekken evenwel niet van belang waren voor ‘de zaak’.
Verder dienen de urenspecificatie en declaratie van de raadsman inzicht te geven in de vraag ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht. Immers, het is de gewezen verdachte die verzoekt om vergoeding en jegens wie de rechter het billijkheidscriterium moet toepassen. Deze kwestie is in elk geval steeds aan de orde indien een raadsman voor meer dan één verdachte in dezelfde zaak is opgetreden. Meer in het bijzonder dient de rechter zich hieromtrent zeer kritisch op te stellen indien weliswaar de gewezen verdachte niet is veroordeeld tot straf of maatregel, maar de medeverdachte(n) wel. Het kan immers niet zo zijn dat de kosten van rechtsbijstand voor een veroordeelde – die immers zelf geen aanspraak kan maken op de vergoedingsregeling van artikel 591a Sv. – worden afgewenteld op de Staat door de werkzaamheden ten behoeve van die veroordeelde bewust of onbewust op te nemen in de urenspecificatie en declaratie van de gewezen verdachte.

Voorts is in het kader van voornoemd billijkheidsoordeel van belang dat helderheid ontstaat over de vraag welke schade daadwerkelijk voor de gewezen verdachte is ontstaan door de inzet van de raadsman. Zo sluit artikel 44a (juncto de artikelen 32 en 33) van de Wet op de rechtsbijstand, bijvoorbeeld, vergoeding krachtens artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering uit, indien in een eerder stadium een toevoeging door de Raad voor de rechtsbijstand is afgegeven (vgl. in dit verband ook Hoge Raad 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4098). Krachtens artikel 44, tweede lid, Wet op de rechtsbijstand is zelfs de eigen bijdrage niet verschuldigd, indien een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel. In dat geval dient de rechtsbijstandverlener de eigen bijdrage te restitueren aan de gewezen verdachte, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan.

In het verlengde hiervan zijn diverse andere situaties voorstelbaar waarin het billijkheids-oordeel leidt tot uitsluiting van een vergoeding krachtens artikel 591a Sv. Te denken valt aan situaties waarin schadevergoeding plaatsvindt uit een andere bron, zoals bijvoorbeeld:
 een (rechtsbijstand-)verzekering;
 door een wettelijke vergoedingsregeling, zoals de ‘ Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie ‘;
 ten gevolge van een civielrechtelijke veroordeling tot schadevergoeding wegens het doen van een valse aangifte;
 door de bereidheid van een derde om – ten gunste van de gewezen verdachte – de kosten van de raadsman te voldoen.
Ook valt te denken aan de situatie dat vergoeding van de rechtsbijstandskosten niet billijk is voor zover (gedeeltelijk) verrekening mogelijk is, bijvoorbeeld de verrekening van de BTW door een ondernemer (veelal een betrokken rechtspersoon).
Ten slotte mag er op worden vertrouwd dat, ook bij de declaratie, de beroeps- en gedragsregels van de eigen beroepsgroep in acht zijn genomen.


Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Schadevergoeding