Standaardvergoeding bij onterechte detentie is alleen voor immateriële schade
De rechtspraak heeft oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Naast deze oriëntatiepunten die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging, is in de loop der jaren door de rechtspraak (het LOVS) nog een aantal andere afspraken ter bevordering van de rechtseenheid gemaakt, waaronder normbedragen voor de schadevergoeding wegens ’ten onrechte’ in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Op dit moment zijn de normbedragen ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering:
- voor het verblijf in een politiecel: € 105,00 per dag;
- voor het verblijf in een huis van bewaring: € 80,00 per dag;
- voor het verblijf in een huis van bewaring in beperkingen of in een extra beveiligde inrichting: € 80,00 + € 25,00 per dag.
In de afgelopen jaren hebben de verschillende gerechten de vraag of deze normbedragen slechts zien op immateriële schade of dat ze ook vermogensschade bevatten, wisselend beantwoord. Nog altijd is er geen vaste lijn in de jurisprudentie te ontdekken.
In de afgelopen periode was het uitgangspunt van de rechtbank Limburg dat de normbedragen in beginsel zowel immateriële als materiële schade behelzen en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken, indien toepassing ervan tot een onbillijke situatie zou leiden. Met deze beschikking formuleert de rechtbank Limburg een nieuw uitgangspunt, zoals hierna wordt toegelicht.
De rechtbank Limburg heeft nu bepaald dat deze standaardvergoeding enkel is bedoeld ter dekking van de immateriele schade, en dat de gewezen verdachte daarnaast ook recht heeft op vergoeding van de materiele schade (Rb Limburg, 8 juli 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:6799):
“De rechtbank is, gelet op de relatief beperkte hoogte van de normbedragen, van oordeel dat deze bedragen slechts zouden moeten zien op vergoeding van immateriële schade. Immers, indien deze normbedragen ook een component vermogensschade zouden behelzen, zou de hoogte van het resterende bedrag voor de immateriële schadevergoeding in veel gevallen verwaarloosbaar zijn, hetgeen tot een onbillijke situatie en, afhankelijk van de hoogte van de vermogensschade, tot rechtsongelijkheid leidt. Bovendien is de rechtbank bij nader inzien van oordeel dat als uitgangspunt voor vergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dient te gelden dat een vergoeding wordt toegekend voor daadwerkelijk geleden vermogensschade als rechtstreeks gevolg van ondergane detentie. In dit systeem zou niet passen dat voor die schade een forfaitaire component ligt besloten in de normbedragen, temeer daar vermogensschade, zeker in de vorm van gederfde inkomsten, nauwkeurig kan worden berekend, hetgeen op zich al meebrengt dat voor de berekening daarvan geen behoefte bestaat aan het hanteren van forfaitaire bedragen. (Zie: ECLI:NL:GHDHA:2014: 1594.) Dit betekent dat goed onderbouwde gederfde inkomsten, naast toekenning van het forfaitaire bedrag, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.”