085-4865262 (dagelijks 8.00u - 22.00u)

Schadevergoeding voor voorarrest ondanks veroordeling ander feit

Uitgangspunt bij de toekenning van schadevergoeding wegens onterecht voorarrest is dat de strafzaak is geeindigd in een vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of sepot. Het moet dan gaan om een integrale vrijspraak. U moet van alle ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken. Wanneer u toch bent veroordeeld voor een feit, hoe onbenullig dat feit ook is, hebt u in beginsel geen recht op schadevergoeding voor het onterechte voorarrest, zelf niet als voor het feit waarvoor u bent veoordeeld uiteindelijk geen gevangenisstraf is opgelegd of een straf die minder is dan de tijd dat u al in voorarrest hebt gezeten.


Uitzondering: geen voorarrest mogelijk

Er geldt evenwel een wettelijke uitzondering op dit algemene uitgangspunt: wanneer u enkel bent veroordeeld voor een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis mogelijk zou zijn, hebt u toch recht op schadevergoeding vanwege het onterechte voorarrest. 

Uitzonderingen in jurisprudentie

Toch zien we ook in de jurisprudentie enkele uitzonderingen, waarbij er door de rechter toch een schadevergoeding wordt toegekend ondanks de veroordeling voor een klein feit.

Gerechtshof Amsterdam, 4 december 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ4693

Op de dagvaarding met het parketnummer 13/047413-04 voor de zitting van de rechtbank te Amsterdam van 20 december 2004 is een drietal feiten vermeld, kortgezegd:
1. poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling dan wel poging daartoe op 27 april 2004;
2. mishandeling op 14 december 2003 en
3. bedreiging op 14 december 2003.
De feiten 2 en 3 zijn aanvankelijk onder het nummer 13/032591-03 ten parkette ingeschreven. Ten tijde van het aanbrengen van feit 1 stond dit laatste parketnummer nog open. Kennelijk is deze zaak vervolgens gevoegd bij de al bestaande zaak, zodat de dagvaarding met het parketnummer 13/047413-04 uiteindelijk de drie genoemde feiten bevatte.
De onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten zijn van betrekkelijk eenvoudige aard en zouden, naar kan worden aangenomen, bij de politierechter zijn aangebracht, indien het onder 1 tenlastegelegde hier niet in een later stadium aan was toegevoegd. Verzoeker heeft ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde verzekering noch voorlopige hechtenis ondergaan. Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft een mini-instructie plaatsgehad, mede gelet op de vraag of het aan de verdachte tenlastegelegde feit moest worden begrepen als een daad van zelfverdediging. Verzoeker heeft ter zake van dit feit twee dagen in verzekering doorgebracht in het politiebureau alsmede elf dagen in voorlopige hechtenis in een huis van bewaring.

Bij – inmiddels onherroepelijk geworden – arrest van dit gerechtshof van 5 oktober 2005 is verzoeker vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde en is hij ter zake van het hem onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren.
Gelet op de omstandigheden waaronder en de tijdstippen waarop de tenlastegelegde feiten (zouden) zijn begaan, is het hof van oordeel dat tussen enerzijds het onder 1 tenlastegelegde en anderzijds het onder 2 en 3 tenlastegelegde geen dwingend verband aanwijsbaar is. Het betreft feiten van een geheel andere orde. Waar deze feiten niettemin op één dagvaarding terecht zijn gekomen, zonder dat dit uit de feiten zelf kan worden verklaard, moet – mede in het licht van de reeds genoemde omstandigheid dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde destijds nog open stond – worden aangenomen dat hiervoor geen andere dan proces-economische redenen hebben bestaan.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat in dit zeer uitzonderlijke geval de omstandigheid dat verzoeker is veroordeeld ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde er niet aan afdoet dat gronden van billijkheid aanwezig moeten worden geacht om tot vergoeding over te gaan van de geleden schade als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, nu de zaak in zoverre is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat aannemelijk is geworden dat verzoeker zeer ernstig heeft geleden onder de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis ter zake van het zware delict waarvan hij – naar achteraf is gebleken – ten onrechte werd verdacht. Dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep geen splitsing van de gevoegd aangebrachte zaken heeft bevolen kan verzoeker in dit verband niet worden tegengeworpen.

Het hof zal bij het bepalen van de toe te kennen schadevergoeding uitgaan van twee dagen politiecel à EUR 95,- per dag en elf dagen verblijf in een huis van bewaring à EUR 70,- per dag.

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Schadevergoeding